ECLI:NL:RBDHA:2022:15235

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
NL22.19559
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser van Tunesische nationaliteit. De eiser was in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, en heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring is opgeheven, waardoor de beoordeling zich richtte op de vraag of de bewaring onrechtmatig was geweest en of er recht op schadevergoeding bestond.

De eiser voerde aan dat zijn ophouding onrechtmatig was, omdat het onduidelijk was hoe hij in de spreekkamer was gekomen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bewijs was dat de eiser onder dwang naar de spreekkamer was gebracht. De rechtbank concludeerde dat de eiser op eigen initiatief was verschenen voor zijn meldplicht en dat de staandehouding op grond van artikel 50a van de Vreemdelingenwet terecht was. De rechtbank verwierp de beroepsgronden van de eiser en oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren onderbouwd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd vastgesteld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 14 oktober 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.19559
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 5 oktober 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1995] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Ophouding
3. Eiser voert aan dat de ophouding onrechtmatig is omdat het onduidelijk is hoe eiser in de spreekkamer is gekomen. Ter zitting stelt eiser dat hij alleen voor zijn meldplicht was verschenen. Omdat niet te controleren is of eiser mogelijk onder dwang naar de spreekkamer is gebracht, is er sprake van een gebrek.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser is uitgenodigd voor een gesprek in de spreekkamer. Pas daar is hij staandegehouden op grond van artikel 50a, van de Vw, wat de juiste grondslag is. Daarnaast is aan eiser uitgelegd waarom hij is staandegehouden. Volgens verweerder is er geen sprake van een gebrek bij de ophouding.
4. De beroepsgrond slaagt niet. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat eiser onder dwang naar de spreekkamer is gebracht. Eiser heeft kennelijk een meldplicht opgelegd gekregen om zelfstandig zijn vertrek te regelen. Dit betekent echter niet dat verweerder eiser niet tijdens het voldoen aan zijn meldplicht mag aanhouden of ophouden. Eiser is staandegehouden op grond van artikel 50a, eerste lid, van de Vw. Eiser heeft deze grondslag niet betwist.
De gronden van de maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Ten aanzien van de zware grond 3a voert eiser aan dat hem in het gehoor voor de inbewaringstelling niet is gevraagd naar zijn zienswijze over deze grond. Dit had verweerder wel moeten doen, daarom kan deze grond geen stand houden. Ten aanzien van de zware grond 3c voert eiser aan dat de uitnodigingen van de vertrekgesprekken niet in het dossier zitten. Daarnaast heeft eiser niet begrepen dat op hem een vertrekplicht rustte. Van verweerder mag meer worden verwacht dan alleen het versturen van uitnodigingen in een taal die eiser niet begrijpt.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder wijst er terecht op dat eiser in zijn asielgehoor over zijn reisroute heeft verklaard en dat hij niet in het bezit was van een geldig paspoort en een geldig visum. Hiermee is de feitelijke juistheid van de zware grond 3a gegeven. Ten aanzien van de zware grond 3c stelt de rechtbank voorop dat deze grond feitelijk juist is. Bij besluit van 16 augustus 2022 is de asielaanvraag van eiser niet in
behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Dit besluit geldt tevens als overdrachtsbesluit. In de uitspraak van 25 augustus 2022 heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser werd in deze procedure bijgestaan door een advocaat. De rechtbank volgt dan ook niet dat eiser niet begreep dat hij een vertrekplicht had. Voorts heeft eiser geen gehoor gegeven aan de uitnodigingen van de regievoerder van DT&V van 29 augustus 2022 en 6 september 2022 voor een gesprek over onder meer zijn aanstaande overdracht aan Italië te bespreken. Eiser heeft in het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling verklaard dat hij wel post heeft gekregen maar dat hij niet wist wat er in stond en geen moeite heeft gedaan om het te laten vertalen door VWN of het COA. Dat eiser om die reden niet op de hoogte was van de datum van de vertrekgesprekken komt voor zijn rekening en risico. De beroepsgrond slaagt niet.
Overlastgevende vreemdeling
8. Eiser vraagt zich af waarom in de maatregel van bewaring is gemotiveerd dat hij een ‘overlastgevende vreemdeling’ is. Hij vraagt zich af in welk kader dat is vermeld. Hij is daarnaast niet gehoord over dit onderwerp, dus hij heeft zich hier niet kunnen verweren. Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze motivering niet dragend is voor de maatregel van bewaring maar hij heeft dit onderwerp wel meegewogen in de belangenafweging. Ook als dit onderwerp niet wordt meegewogen, is de belangenafweging voldoende gemotiveerd volgens verweerder.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Het proces-verbaal van het gehoor voor de inbewaringstelling vermeldt het volgende:

O: met betrokkene wordt de reeks aan overtredingen op de COA-locatie en zijn geregistreerde antecedenten doorgenomen (personen illegaal meenemen op kamer, verhandelen drugs en spullen, roken op kamer, winkeldiefstal).
V: U staat bekend als een overlastgevende vreemdeling. U houdt zich niet aan de leefregels en opgelegde sancties en u bent bekend met meerdere strafrechtelijke misdrijven. Waarom doet u dit allemaal?
A: Het is niet mijn schuld. Er zijn meerdere mensen bij betrokken.
V: Uw lakse en weigerachtige houding geeft mij het idee dat u er lak aan heeft om zich te houden aan de regels die een komst naar en verblijf in Nederland met zich mee brengen. U doet voornamelijk wat u zelf wilt en heeft moeite om regels en aanwijzingen op te volgen. Hoe komt dat?
A: Wat verwacht u nou van mij? Dat ik de hele dag bij de post zit om brieven op te vangen en alles te laten vertalen? Je gaat aan een Duitser toch ook geen brief in het Japans versturen?
10. Hieruit blijkt dat eiser is gehoord over dit onderwerp en dat hij verweer heeft kunnen voeren. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen in beginsel het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen geven. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 oktober 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.