ECLI:NL:RBDHA:2022:1523

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
NL21.18127
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Oezbeekse eiser met betrekking tot lidmaatschap van verboden organisatie en risico op vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Oezbeekse eiser die lid is van de Nurchilar-beweging, een organisatie die in Oezbekistan als terroristisch wordt aangemerkt. De eiser had op 26 oktober 2019 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 12 november 2021 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 9 december 2021, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd dat de eiser geen reëel risico loopt op vervolging bij terugkeer naar Oezbekistan. De rechtbank concludeerde dat de besluitvorming van de staatssecretaris onzorgvuldig was en dat de vrees van de eiser voor vervolging gegrond was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om opnieuw te beslissen op de aanvraag van de eiser, waarbij hij de situatie van de eiser in Oezbekistan opnieuw moet onderzoeken. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.518.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18127

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.18128, op 9 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Abas. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die met behulp van een beeldverbinding aan de zitting heeft deelgenomen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geb. datum] 1983 en bezit de Oezbeekse nationaliteit. Eiser heeft op 26 oktober 2019 een asielaanvraag ingediend. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat hij vanwege zijn betrokkenheid bij de [naam beweging 1] (hierna ook: [naam beweging 1]) en de problemen die hij als gevolg daarvan heeft ondervonden, gevlucht is. Eiser vreest dat hij bij terugkeer naar Oezbekistan wordt gearresteerd, gevangen gezet en gemarteld.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, Vw juncto artikel 30b, eerste lid onder h Vw [1] . Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Verweerder acht eveneens geloofwaardig dat eiser aanhanger is van de in Oezbekistan verboden [naam beweging 1]-beweging. Verweerder acht evenwel niet geloofwaardig dat eiser dientengevolge problemen heeft ondervonden met de autoriteiten van Oezbekistan en deze bij terugkeer opnieuw zal ondervinden. Eiser heeft weliswaar in 2007 artikelen geschreven voor het aan [naam beweging 2] gelieerde tijdschrift [naam tijdschrift], maar hij heeft pas enkele jaren later, in 2011, Oezbekistan verlaten. Eiser heeft summier verklaard over het arrestatiebevel dat in 2011 tegen hem zou zijn uitgevaardigd. Ook heeft eiser niet inzichtelijk gemaakt hoe, waar en wanneer hij daarvan op de hoogte kwam. Eisers verklaringen zijn op dit punt bovendien tegenstrijdig, nu hij enerzijds heeft verklaard dat er geen problemen waren tot 2011, terwijl hij anderzijds uitgebreid over dergelijke problemen heeft verklaard. Aan het door eiser overgelegde pamflet hecht verweerder, gelet op de inhoud, geen waarde. Verweerder acht evenmin aannemelijk dat er in Oezbekistan strafzaken tegen hem lopen. Eiser heeft daar in de gehoren niet over verklaard. Daarbij komt dat het ter onderbouwing overgelegde document geen origineel betreft en daarom niet onderzocht kan worden. Dat eiser vanaf 11 augustus 2021 op de nationale opsporingslijst van Oezbekistan staat vermeld als gezochte terrorist volgt verweerder evenmin. De aangehaalde website [2] betreft een site van de Oezbeekse overheid voor de bestrijding van economische delicten, die volgens verweerder schijnbaar bewerkbaar is. Uit de informatie blijkt ook niet voor welk delict eiser gezocht wordt. Daarnaast is de door eiser aangehaalde nationale opsporingslijst van 11 augustus 2021 niet vindbaar op voornoemde website. Opmerkelijk is ook dat eiser pas ruim elf jaar na het gestelde arrestatiebevel op de opsporingslijst vermeld zou staan. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij gezocht wordt voor terrorisme en bij terugkeer naar Oezbekistan gegronde vrees heeft om gearresteerd en gemarteld te worden.
3. Eiser bestrijdt dat de verklaringen over zijn problemen in Oezbekistan ongeloofwaardig zijn. Eiser staat in de negatieve belangstelling van de Oezbeekse autoriteiten omdat hij beschuldigd is van lidmaatschap van [naam beweging 1], een aan de [naam beweging 2] gelieerde beweging die in Oezbekistan als terroristische organisatie wordt aangemerkt. Als gevolg van zijn betrokkenheid bij [naam beweging 1] ondervond eiser sinds 1998 problemen van de Oezbeekse overheid; hij werd regelmatig opgeroepen door de inlichtingendienst om gehoord te worden. In 1999 werd eiser samen met anderen 28 dagen vastgezet, ondervraagd en mishandeld. In 2007 en 2008 heeft eiser artikelen geschreven voor het tijdschrift [naam tijdschrift], dat aan [naam beweging 1] gelieerd was. Dat tijdschrift is in 2008 opgeheven door de autoriteiten en de redactie is opgepakt. Ook was eiser verantwoordelijk voor het organiseren van onderwijs en activiteiten voor aanhangers van [naam beweging 1]. Uiteindelijk is in 2011 een arrestatiebevel tegen hem uitgevaardigd. Eiser staat daarom vermeld op een nationale opsporingslijst van terroristen. Eiser is in 2011 via Kazachstan naar Turkije gevlucht omdat hij zag dat steeds meer van zijn vrienden vanwege hun betrokkenheid bij [naam beweging 1] werden gearresteerd. Omdat [aanhangers beweging] na de couppoging in Turkije niet langer getolereerd werden, is eiser in 2016 vanuit Turkije via Japan naar Oekraïne gegaan. Omdat eiser ook daar niet veilig bleek voor de Oezbeekse veiligheidsdiensten, is hij in 2019 naar Nederland gevlucht.
4 Eiser wijst erop dat hij ter onderbouwing van zijn asielrelaas diverse (vertaalde) documenten heeft overgelegd, waaronder:
 schermafbeeldingen van 26 september 2019 en 2 januari 2020 van een tweetal aanplakbiljetten/pamfletten;
 de vertaling van artikel 244-2 van het wetboek van strafrecht van Oezbekistan: op het oprichten van of het leiding geven of deelnemen aan religieus extremistische, separatistische, fundamentalistische of andersoortige verboden organisaties staat een vrijheidsstraf van vijf tot vijftien jaar;
 een uitspraak van de rechtbank voor strafzaken van de stad [stadsnaam] van de provincie [stadsnaam] van de Republiek Oezbekistan van 15 november 2011;
 een e-mail van 1 april 2021 van eisers advocaat in Oezbekistan S.A. Imailov;
 een kopie van de advocatenlicentie van S.A. Imailov, afgegeven door het Ministerie van Justitie van de Republiek Oezbekistan op 15 februari 2019, waaruit blijkt dat hij het recht heeft om als advocaat werkzaam te zijn;
 een uitdraai van de nationale opsporingslijst van personen die verdacht worden van deelname aan terroristische activiteiten, afkomstig van de http://new-department.uz/ru/about/documents.
5. Tot slot stelt eiser dat verweerder de aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen omdat hij zich zonder gegronde reden niet onverwijld na binnenkomst in Nederland voor asiel heeft gemeld. Eiser stelt zich daarom op het standpunt dat verweerder de gevraagde vergunning ten onrechte heeft geweigerd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser lid is van [naam beweging 1] en dat hij in Oezbekistan jarenlang voor deze beweging actief is geweest. Ook is niet in geschil dat [naam beweging 1] in Oezbekistan verboden is en door de overheid wordt aangemerkt als een terroristische organisatie. Tot slot is niet in geschil dat de leden van [naam beweging 1] in Oezbekistan vanwege dat lidmaatschap worden vervolgd en bestraft.
Eisers problemen voor 2011
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder zich in het bestreden besluit niet heeft uitgelaten over de activiteiten die eiser in de periode van 1996 tot 2007 voor [naam beweging 1] heeft verricht. Ter zitting verklaarde verweerder desgevraagd dat die gebeurtenissen geen directe aanleiding vormden voor eisers vertrek en daarom niet zijn meegewogen in de beoordeling. De rechtbank volgt verweerder daarin niet. Uit eisers verklaringen blijkt dat hij ook in die periode te maken had met repressie van de overheid vanwege zijn betrokkenheid bij [naam beweging 1]. Eiser heeft verklaard dat hij in 1999 samen met anderen gedurende 28 dagen is gedetineerd, verhoord en mishandeld door de inlichtingendienst. Eiser is toen ook geschorst door de universiteit waaraan hij studeerde. Eiser heeft verder verklaard dat hij tussen 2000 en 2004 in de gaten werd gehouden door de inlichtingendienst en dat hij zich regelmatig bij deze dienst moest melden. Anders dan verweerder in het voornemen heeft gesteld kan deze negatieve belangstelling voor eiser niet los worden gezien van zijn betrokkenheid bij [naam beweging 1] en het feit dat de autoriteiten daarmee bekend waren. Hoewel deze repressie inderdaad niet de directe aanleiding heeft gevormd voor eisers vertrek in 2011, betekent dat niet dat verweerder deze bij de beoordeling van eisers verklaringen buiten beschouwing mocht laten. Het feit dat eiser in het verleden is blootgesteld aan vervolging vormt immers een duidelijke aanwijzing dat de actuele vrees voor die vervolging gegrond is en het risico op ernstige schade reëel. [3] Verweerder heeft dat in het bestreden besluit onvoldoende onderkend.
8. De rechtbank volgt verweerder evenmin in zijn stelling dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de problemen tot zijn vertrek in 2011. Eiser heeft verklaard dat de negatieve belangstelling van de autoriteiten voor leden van [naam beweging 1] vanaf 2007 toenam. In 2008 werd het tijdschrift [naam tijdschrift] door de autoriteiten opgeheven. De redactie van het tijdschrift werd opgepakt. Eiser bemerkte dat er steeds meer aanhoudingsbevelen tegen aanhangers van [naam beweging 1] werden opgemaakt en dat ook steeds meer van zijn vrienden werden opgepakt en gemarteld. Eiser heeft toegelicht dat hij desondanks in Oezbekistan is gebleven omdat hij verwachtte dat het politieke systeem in zijn land in de nabije toekomst zou veranderen naar een democratisch systeem. Op de vraag van de gehoormedewerker waarom eiser niet eerder vertrokken is uit Oezbekistan antwoordde eiser: “Omdat ik erin geloofde dat wij, als Oezbeken, het land moesten verbeteren. Op het moment dat iedereen vlucht wie zal de verandering dan inzetten?”. [4] Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarmee op begrijpelijke wijze uiteengezet waarom hij ondanks de jarenlange tegenwerking die hij vanuit de overheid ondervond, nog tot 2011, toen ook tegen hem een arrestatiebevel werd uitgevaardigd, in Oezbekistan heeft verbleven. Van een inconsistente verklaring is geen sprake.
De situatie vanaf 2011
9. Dat eiser summier verklaard heeft over het tegen hem uitgevaardigde arrestatiebevel volgt de rechtbank evenmin. Uit de rapporten van de gehoren die met eiser zijn afgenomen blijkt dat verweerder eisers verklaring dat in 2011 een arrestatiebevel tegen hem werd uitgevaardigd goed beschouwd voor kennisgeving heeft aangenomen. Een nadere vraagstelling ontbreekt. Eiser heeft dan ook terecht opgemerkt dat indien verweerder hier meer over wilde weten, het op zijn weg had gelegen om daar vragen over stellen. Nu verweerder dat heeft nagelaten, werpt verweerder ten onrechte aan eiser tegen dat hij op dit punt summier heeft verklaard.
10. De rechtbank stelt verder vast dat eiser zijn asielaanvraag met verschillende documenten, al dan niet in kopie, heeft onderbouwd. In de overgelegde uitspraak van de rechtbank voor strafzaken in [stadsnaam] staat dat op 15 november 2011 eisers arrestatie en zijn gevangenneming zijn bevolen, en dat eiser moet worden geplaatst in gevangenis nummer 10 van de stad [stadsnaam]. Volgens de uitspraak wordt eiser beschuldigd van het oprichten van en actief deelnemen aan een religieus extremistische, separatistische en fundamentalistische organisatie in de zin van artikel 244-2, onderdeel 1, van het Wetboek van Strafrecht en van een samenzwering met als doel om ideeën die een bedreiging vormen voor de veiligheid en de orde in de samenleving, te verspreiden. Daarnaast heeft eiser een uitdraai van de nationale opsporingslijst van 11 augustus 2021 overgelegd, waar eiser met naam en geboortedatum onder nummer 1287 staat vermeld. Ten slotte heeft eiser afbeeldingen van twee pamfletten/aanplakbiljetten van de politie van 2 januari 2020 overgelegd, die in zijn voormalige woonbuurt waren opgehangen. Beide pamfletten bevatten een foto van eiser. Volgens de tekst op het ene pamflet (pamflet 1) wordt eiser gezocht wegens het plegen van misdrijven als bedoeld in onderdeel 2 van artikel 244 van het wetboek van strafrecht. Volgens de tekst op het andere pamflet (pamflet 2) heeft eiser plannen gemaakt om op het grondgebied van de Republiek Oezbekistan terroristische en destabiliserende acties uit te voeren. Dit alles wordt bevestigd in een e-mail van 1 april 2021 van eisers advocaat S. Imailov.
11. Verweerders stelling dat in het door eiser overgelegde pamflet wordt gesproken over het wetsartikel 244 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, welk delict volgens eigen onderzoek van verweerder betrekking heeft op massaonlusten, mist feitelijke grondslag. In de overgelegde vertaling van pamflet 1 wordt immers gesproken over artikel 244
onderdeel 2. Eiser heeft bij zienswijze op het voornemen een vertaalde tekst [5] overgelegd van het wetboek van strafrecht van Oezbekistan. Daaruit blijkt dat artikel 244 onderdeel 2 (oftewel 244-2) deelname aan een terroristische organisatie strafbaar stelt. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verweerder in het voornemen heeft verwezen naar een website waarop het wetboek van strafrecht van Oezbekistan kan worden geraadpleegd, maar vervolgens heeft miskend dat daarin, naast artikel 244 dat inderdaad handelt over het oproepen tot rellen en geweld, ook artikel 244-2 is opgenomen, volgens welke bepaling het verboden is om deel te nemen aan religieus extremistische, separatistische, fundamentalistische of andere verboden organisaties. Verweerders stelling ter zitting dat de landenspecialist van de IND desondanks tot een andere conclusie is gekomen, is niet onderbouwd.
12. Met betrekking tot de vermelding van eisers volledige naam en geboortedatum op een opsporingslijst van Oezbekistan heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat deze lijst mogelijk is bewerkt. Desgevraagd kon verweerder niet toelichten waarop hij deze suggestie baseert, zodat de rechtbank hieraan voorbij zal gaan. Niet in geschil is dat de lijst afkomstig is van een officiële website van de Oezbeekse autoriteiten. Dat deze website betrekking heeft op de bestrijding van economische delicten betekent reeds daarom niet dat geen sprake is van een objectieve bron. Aan het feit dat in de lijst zelf niet staat voor welk delict eiser wordt gezocht komt geen betekenis toe. De lijst kent immers de voor zichzelf sprekende titel “Lijst van personen die betrokken zijn bij of verdacht worden van deelname aan terroristische activiteiten of de verspreiding van massavernietigingswapens”. De rechtbank heeft tot slot, zoals ter zitting aan partijen is voorgehouden, ook zelf vastgesteld dat de lijst nog steeds via dezelfde website kan worden geraadpleegd en dat deze regelmatig wordt bijgewerkt en van een nieuwe datum wordt voorzien, zonder dat de naam van eiser van de lijst wordt afgevoerd. Zoals eiser ter zitting ook heeft aangevoerd, bevreemdt het daarom niet dat de lijst in de versie van augustus 2021 ten tijde van het bestreden besluit niet meer beschikbaar was.
13. Ten slotte is eiser van mening dat hij bij terugkeer vanwege het ontbreken van een uitreisstempel in zijn paspoort eveneens een reëel risico op ernstige schade loopt. Ten tijde van eisers vertrek gold in Oezbekistan een systeem van uitreisvisa voor het buitenland. Eiser is weliswaar legaal uitgereisd naar Kazachstan, maar nu eiser vanuit Nederland zal terugkeren, is een uitreisvisum - waarover eiser niet beschikt - vereist. Verweerder heeft zich zonder nader onderzoek op het standpunt gesteld dat het systeem van uitreisvisa in 2019 is afgeschaft waardoor niet valt in te zien dat eiser hierdoor problemen zal krijgen. Eiser is echter uitgereisd in een periode dat het systeem van uitreisvisa nog van toepassing was. Om die reden kan niet zonder nader onderzoek met voldoende zekerheid worden uitgesloten dat eiser bij terugkeer naar Oezbekistan vanwege het ontbreken van een uitreisvisum wordt gearresteerd en gedetineerd. Niet in geschil is dat eiser in dat geval mogelijk geconfronteerd wordt met een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. [6]

Conclusie

14. Samenvattend concludeert de rechtbank dat de besluitvorming van verweerder onzorgvuldig is voorbereid en gebrekkig is gemotiveerd. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. [7] Wat eiser verder heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Ook ziet de rechtbank, ondanks het aanzienlijke tijdsverloop sinds de asielaanvraag van eiser, nog geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Verweerder dient zich opnieuw indringend te beraden op de vraag of eiser verdragsvluchteling is of bij terugkeer naar Oezbekistan een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling. Voor zover verweerder niet reeds op basis van wat in deze uitspraak is overwogen tot de conclusie komt dat eiser in aanmerking komt voor internationale bescherming, dient hij, alvorens opnieuw op de aanvraag van eiser te beslissen, nader onderzoek te (laten) verrichten naar de vraag of eiser in Oezbekistan wordt gezocht en strafrechtelijk wordt vervolgd wegens, kort gezegd, terroristische activiteiten, en eiser daartoe, zo nodig, aanvullend te horen.
15. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op de aanvraag van eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518
(vijftienhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.http://new-department.uz/ru/about/documents
3.Artikel 31, vijfde lid, van de Vw
4.Gehoor van 10 februari 2021, p. 12
5.Artikel 244 tweede lid (onderdeel 2): op het oprichten van of het leiding geven of deelnemen aan religieus extremistische, separatistische, fundamentalistische of andersoortige verboden organisaties staat een vrijheidsstraf van vijf tot vijftien jaar
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
7.Algemene wet bestuursrecht.