Overwegingen
Het verzoek tot vrijstelling van het griffierecht
1. Eiser heeft (zowel voor het beroep als voor de voorlopige voorziening) verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Ter onderbouwing heeft eiser een verklaring overgelegd waaruit volgt dat hij geen inkomen en vermogen heeft. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verzoek kan worden toegewezen. Eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1992 en heeft de Poolse nationaliteit. Eiser heeft op grond van de Richtlijn 2004/38 EG (de Verblijfsrichtlijn) geen verblijfsvergunning nodig maar kan onder bepaalde voorwaarden uit hoofde van zijn Unie-lidmaatschap in Nederland verblijven. Verweerder heeft al eerder, namelijk op 18 maart 2020, vastgesteld dat eiser niet aan de betreffende voorwaarden voldoet en dus geen rechtmatig verblijf heeft. Uit de beschikbare politiesystemen is gebleken dat eiser vanaf 13 september 2020 weer door de politie in Nederland is aangetroffen.
3. Verweerder heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf, zoals geformuleerd in artikel 8.12, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Eiser verblijft sinds zijn terugkeer langer dan drie maanden in Nederland. Eiser heeft verklaard dat hij twee weken voorafgaand aan het gehoor voor het laatst salaris heeft ontvangen en dat hij thans werkzaam is als zelfstandige. Maar dit heeft eiser niet aangetoond. Bovendien is verweerder gebleken dat eiser tijdens een strafrechtelijk verhoor dat op 18 november 2021 door de politie is afgenomen heeft verklaard dat hij op dat moment illegaal in de bouw aan het werk was, omdat hij niet beschikte over de juiste VGA papieren. Volgens de gegevens van het UWV heeft eiser de afgelopen zomer voor het laatst arbeid in loondienst verricht. Gelet op het voorgaande kan eiser niet worden aangemerkt als economisch actief EU-burger. Eiser studeert niet en verricht geen vrijwilligerswerk. Verder is niet gebleken dat eiser daadwerkelijk over voldoende middelen van bestaan beschikt om in zijn eigen onderhoud te kunnen voorzien. Ook heeft eiser niet aangetoond dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft, zodat ook geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 8.16, tweede lid, aanhef en onder b, van het Vb. De vaststelling dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft, is tevens
een verwijderingsmaatregel in de zin van de Verblijfsrichtlijn, wat maakt dat er een belangenafweging dient plaats te vinden. Het belang van eiser om in Nederland te mogen verblijven is afgewogen tegen het belang van de Nederlandse staat, waarbij de belangenafweging in het nadeel van eiser is uitgevallen.
4. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op een voorstel van 3 december 2021 van de politie, eenheid Midden-Nederland, om vast te stellen dat eiser geen rechtmatig verblijf kan ontlenen aan de Verblijfsrichtlijn. Uit dit voorstel volgt dat de politie aanwijzingen had om te twijfelen aan eisers verblijfsrecht. Deze aanwijzingen bestaan eruit dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Eiser leidt een zwervend bestaan en veroorzaakt overlast. Eiser wordt met regelmaat door de politie staande gehouden. De overtredingen waarvoor eiser is staande gehouden betreffen overlast in verband met alcohol/drugs, openbare dronkenschap en dakloosheid. Daarnaast is eiser meerdere keren aangehouden wegens het plegen van misdrijven. Eiser is aangehouden wegens een drietal vermogensdelicten, vernieling en weerspannigheid. Omdat eiser een zwervend bestaan leidt, is de politie gaan twijfelen of eiser genoeg middelen heeft om van te leven. De twijfel wordt verstrekt door eisers betrokkenheid bij de vermogensdelicten. De politie heeft daarom onderzocht of eiser voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf.
5. Dit onderzoek heeft uitgewezen dat eiser in de Basisregistratie Personen staat geregistreerd als niet-ingezetene sinds 14 mei 2018. Verder heeft eiser wel een BSN- nummer maar verricht hij geen arbeid in loondienst. Eiser heeft wel een arbeidsverleden in Nederland. Uit gegevens van het UWV is verweerder gebleken dat eiser sinds zijn terugkeer naar Nederland relatief korte periodes voor verschillende werknemers werkzaam is geweest, laatstelijk in de verloningsperiode van 21 juni 2021 tot en met 18 juli 2021.
6. Namens eiser is ter zitting aangegeven dat hij met name een uitspraak van de rechtbank wil over de vertrektermijn, de wijze van verblijfsbeëindiging en de belangenafweging. Nu de grond over het verblijfsrecht als werkende of werkzoekende als zodanig niet is ingetrokken, overweegt de rechtbank daarover als volgt. Het is aan eiser om te onderbouwen dat hij werk zocht en zoekt en dat hij een reële kans op werk heeft. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser daarin niet is geslaagd, omdat enig bewijs van zijn inspanningen om werk te vinden ontbreekt. Dat eiser in het verleden heeft/zou hebben gewerkt, maakt niet dat hij een reële kans op arbeid heeft. Hiervoor is nodig dat eiser aantoont dat hij ook daadwerkelijk bezig is met het zoeken van werk bijvoorbeeld door het overleggen van sollicitatiebrieven, inschrijving bij uitzendbureaus of inkomsten als zelfstandige. Eiser heeft hiervan niets onderbouwd. Voorgaande leidt tot de conclusie dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als neergelegd in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen verblijfsrecht kan ontlenen aan de Verblijfsrichtlijn.
7. Eiser voert aan dat verweerder een onjuiste vertrektermijn heeft gehanteerd. Verweerder is namelijk in het primaire besluit uitgegaan van een vertrektermijn van 28 dagen. Op de zitting heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt of eiser voor een langere vertrektermijn dan 30 dagen in aanmerking komt. Eiser heeft feiten en omstandigheden aangevoerd die verlenging van de vertrektermijn rechtvaardigen. Verweerder had deze moeten betrekken in zijn beoordeling.
8. De rechtbank oordeelt als volgt. Verweerder heeft erkend dat in het primaire besluit de minimale vertrektermijn van 30 dagen niet in acht is genomen. Dit is in het bestreden besluit hersteld. Nu hiermee aan de richtlijn is voldaan en deze niet noopt tot een belangenafweging , hoefde verweerder ook geen afweging te maken of aan eiser een langere termijn zou worden gegund. De beroepsgrond slaagt niet.
De belangenafweging in het kader van de verwijderingsmaatregel
9. Eiser voert aan dat de belangenafweging ten onrechte in het nadeel van eiser is uitgevallen. Eiser heeft van 2017-2021 betaalde arbeid verricht. Eiser is dus in staat om arbeid te verrichten en heeft ook affiniteit met de Nederlandse arbeidsmarkt. Hij is geen actuele overlastgever. Uit de politiemutaties blijkt dat hij in 2022 geen overlast heeft veroorzaakt. Op de meest recente dagvaardingen is niet onherroepelijk beslist. Meer belang om in Nederland te blijven dan naar Polen terug te keren. Eiser heeft namelijk intentie om hier bestaan op te bouwen.
10. De rechtbank is het niet eens met eiser dat de belangenafweging van verweerder onzorgvuldig is en ondeugdelijk is gemotiveerd. Verweerder heeft de belangen van eiser om in Nederland te verblijven kenbaar in de belangenafweging betrokken. Hij heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat deze na de afweging met de belangen van de Nederlandse staat in het nadeel van eiser uitvalt. Dat eiser in het verleden arbeid heeft verricht en dat hij daarmee affiniteit met de Nederlandse arbeidsmarkt heeft, maakt niet dat verweerder de belangenafweging niet in het nadeel van eiser heeft mogen laten uitvallen. Eiser heeft immers geen vaste woonruimte, geen legaal werk of andere economische of concrete maatschappelijke banden en niet betwist is dat hij de taal niet spreekt. Dat eiser geen actuele overlastgever is, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft zich blijkens de stukken terecht op het standpunt gesteld dat eiser op 4 januari 2022, 29 maart 2022 en 2 april 2022 (wederom) is aangehouden voor openbare dronkenschap, hinderlijk gedrag respectievelijk winkeldiefstal. Dat de meest recente aanhoudingen nog niet tot onherroepelijke veroordelingen heeft geleid, maakt dat niet anders, mede gelet op eisers verleden. Verweerder heeft verder mogen concluderen dat de banden van eiser met Nederland beperkt en de band met Polen als sterker kan wordt aangemerkt, omdat hij daar is geboren, opgevoed, naar school is geweest, de taal, gewoontes en cultuur kent en daar voor het overgrote gedeelte van zijn leven heeft gewoond.
11. Voor zover eiser stelt dat verweerder eiser ervan op de hoogte moet stellen hoe hij zijn verblijf effectief kan beëindigen, leidt dit niet tot een ander oordeel over het besluit. Verweerder heeft in dit opzicht geen actieve informatieplicht. Van eiser mag worden verwacht dat, als hij hierover vragen heeft, zich ervan op de hoogte stelt dat hij het centrum van zijn persoonlijke, professionele leven of familieleven naar een andere lidstaat moet overbrengen. Hij heeft geen enkele poging ondernomen om zich daarvan op de hoogte te stellen.
12. Het beroep is ongegrond. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en verweerder mocht overgaan tot het opleggen van een verwijderingsmaatregel.
13. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.