In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een verzoek om naturalisatie door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een zelfstandig concertvioliste, had op 15 juli 2021 een verzoek om naturalisatie ingediend, dat werd afgewezen omdat zij op dat moment niet beschikte over een geldige verblijfsvergunning. Eiseres had echter een verlengingsaanvraag voor haar verblijfsvergunning ingediend, die aanvankelijk was afgewezen, maar later werd goedgekeurd na een gegrond beroep in een vreemdelingrechtelijke procedure.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, omdat de Staatssecretaris in strijd met het evenredigheidsbeginsel had gehandeld door het verzoek om naturalisatie af te wijzen voordat er duidelijkheid was over de verblijfsstatus van eiseres. De rechtbank oordeelde dat eiseres ten tijde van de aanvraag nog over een verblijfsvergunning beschikte en dat er geen dwingende reden was voor de Staatssecretaris om eerder te beslissen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak.
Daarnaast heeft de rechtbank de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1518, en het betaalde griffierecht van € 181 vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.