ECLI:NL:RBDHA:2022:15165

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
21/8156
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie en beroep tegen bestreden besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een verzoek om naturalisatie door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een zelfstandig concertvioliste, had op 15 juli 2021 een verzoek om naturalisatie ingediend, dat werd afgewezen omdat zij op dat moment niet beschikte over een geldige verblijfsvergunning. Eiseres had echter een verlengingsaanvraag voor haar verblijfsvergunning ingediend, die aanvankelijk was afgewezen, maar later werd goedgekeurd na een gegrond beroep in een vreemdelingrechtelijke procedure.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, omdat de Staatssecretaris in strijd met het evenredigheidsbeginsel had gehandeld door het verzoek om naturalisatie af te wijzen voordat er duidelijkheid was over de verblijfsstatus van eiseres. De rechtbank oordeelde dat eiseres ten tijde van de aanvraag nog over een verblijfsvergunning beschikte en dat er geen dwingende reden was voor de Staatssecretaris om eerder te beslissen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak.

Daarnaast heeft de rechtbank de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1518, en het betaalde griffierecht van € 181 vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8156

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. N. Vreede),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder)

(gemachtigde: J.M. Silde).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2021 heeft verweerder het verzoek van eiseres om naturalisatie tot Nederlander afgewezen.
Bij besluit van 4 november 2021 (bestreden besluit) is het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder heeft het verzoek om naturalisatie bij het besluit van 15 juli 2021 afgewezen omdat eiseres niet beschikte over een verblijfsvergunning. [1] Ten tijde van het besluit was de verlengingsaanvraag van haar verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige afgewezen. Na een gegrond beroep in de vreemdelingrechtelijke procedure is de verblijfsvergunning alsnog verlengd.
2. Eiseres betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Ten tijde van de aanvraag had eiseres nog een verblijfsvergunning en was een verlenging nog niet aan de orde. Daarbij komt dat eiseres al een aantal jaren een verblijfsvergunning heeft en dat die uiteindelijk ook weer is verlengd. Verweerder had moeten wachten op de uitkomst van de vreemdelingrechtelijke procedure omdat de beslistermijn in de naturalisatieprocedure nog niet was verstreken.
Wat vindt de rechtbank in beroep?
3. Uit artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN volgt dat eiseres alleen voor het Nederlanderschap in aanmerking komt als tegen haar verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland geen bedenkingen bestaan. Volgens de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (de Handleiding) kunnen bij het indienen van een naturalisatieverzoek en tijdens de behandeling daarvan omstandigheden aan het licht komen die grond kunnen vormen om verblijfsvergunning in te trekken of niet te verlengen. Als tijdens de procedure al duidelijk is geworden dat de verblijfsvergunning niet wordt verlengd, kunnen er dus bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd. Uiteindelijk is doorslaggevend of deze bedenkingen op het moment van de beslissing op het naturalisatieverzoek bestaan. [2]
4. De hoogste bestuursrechter heeft bepaald dat verweerder in de naturalisatieprocedure niet verplicht is om het nemen van een beslissing op het bezwaar aan te houden totdat in de vreemdelingrechtelijke procedure de intrekking/niet verlenging van een verblijfsvergunning in rechte vast staat. [3] Dit sluit echter volgens de rechtbank niet uit dat het in sommige gevallen zo onevenredig bezwarend kan zijn om geen gebruik te maken van de mogelijkheid om te wachten dat verweerder dit toch had moeten doen.
5. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de feiten en omstandigheden van deze zaak verweerder er niet van mocht uitgaan dat duidelijk was dat de verblijfvergunning niet zou worden verlengd en er dus bedenkingen zouden bestaan. Daartoe wordt het volgende overwogen.
6. Ten tijde van het naturalisatieverzoek beschikte eiseres nog over een verblijfsvergunning. Deze was al sinds vijf jaar, waarbij vanaf 4 juni 2019 niet tijdelijk, verleend voor haar werk als zelfstandig concertvioliste. Bij de verlengingsaanvraag was niet direct duidelijkheid dat eiseres aan het inkomensvereiste voldeed. Achteraf is gebleken dat een stipendium van de universiteit in Zwitserland ten onrechte niet was meegerekend en is na aanvankelijke weigering de verblijfsvergunning alsnog verlengd.
7. Eiseres heeft verweerder nadrukkelijk verzocht om te wachten met het nemen van een besluit in afwachting van de uitkomst van het beroep in de vreemdelingenrechtelijke procedure. De wettelijke beslistermijn in de naturalisatieprocedure was op dat moment nog niet verstreken. Eiseres heeft toegelicht dat door de coronamaatregelen de inkomsten er minder duidelijk voorlagen. Voor verweerder was er verder geen dwingende reden om eerder te beslissen.
8. Daarbij komt dat naturalisatie voor eiseres van groot belang is. Eiseres werkt al enkele jaren in Nederland als zelfstandig concertvioliste. Zij heeft zicht op een vast contract bij Nederlandse orkesten, die een plek voor haar vrijhouden. Daarvoor is evenwel de Nederlandse nationaliteit vereist. Als eiseres een nieuw naturalisatieverzoek moet indienen moet zij nogmaals leges betalen en (gemiddeld) een jaar wachten op een besluit.
9. Gelet op deze bijzondere feiten en omstandigheden heeft verweerder door het nemen van een beslissing op bezwaar voordat er meer duidelijkheid was over de verblijfsstatus van eiseres de belangen van eiseres onevenredig geschaad. Het beroep van eiseres wordt daarom gegrond verklaard.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep van eiseres is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel. Omdat het aan verweerder is te beslissen over naturalisatie zal de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen, met inachtneming van dat wat in deze uitspraak is overwogen.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).
12. Daarbij ziet de rechtbank ook aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op de proceskosten ter hoogte van € 1518,- aan eiseres te vergoeden;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.T. van Bruggen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna RWN).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 oktober 2021: ECLI:RVS:2021:2246.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 april 2016: ECLI:RVS:2016:1032.