ECLI:NL:RBDHA:2022:15161

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
NL22.19323
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens ontbreken van gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.R. Nohar, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. L.M.F. Verhaegh, afgewezen op 21 september 2022 als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 20 oktober 2022, waarbij de rechtbank het beroep heeft behandeld samen met een andere zaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet voldeed aan de eisen van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat vereist dat het beroepschrift de gronden van het beroep bevat. Eiser was op dit verzuim gewezen en had de gelegenheid gekregen om dit te herstellen, maar zijn gemachtigde kon geen contact met hem krijgen en heeft geen gronden van beroep ingediend. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om de nationale procedureregel buiten toepassing te laten, zoals vereist in de jurisprudentie van de Raad van State en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat er geen gronden zijn ingediend. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 25 oktober 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.19323
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S.R. Nohar),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. L.M.F. Verhaegh).

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.19324, op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep bevat. Het beroepschrift voldoet niet aan dit vereiste.
2. In artikel 6:6 van de Awb is bepaald dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Eiser is op dit verzuim gewezen door middel van een bericht in het digitale dossier van
28 september 2022 en is daarbij verzocht om uiterlijk op 5 oktober 2022 de gronden van het beroep alsnog in te dienen.
3. Bij bericht van 4 oktober 2022 heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat hij geen contact met eiser heeft kunnen krijgen en dat hij gelet daarop niet in staat is om gronden van beroep in te dienen. Bij bericht van 17 oktober 2022 heeft de gemachtigde van
eiser aangegeven dat hij niet ter zitting zal verschijnen. Nu er geen gronden zijn ingediend, is de rechtbank van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is.
4. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 juni 20221 volgt dat de bestuursrechter een nationale procedureregel buiten toepassing moet laten wanneer er omstandigheden zijn als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in de zaak van Bahaddar tegen Nederland2 om schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden te voorkomen. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval van dergelijke omstandigheden niet is gebleken.
5. Het beroep is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier.
2 ECLI:CE:ECHR:1998: 0219JUD002589494.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 oktober 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.