Overwegingen
5. Eiser stelt van Zuid-Afrikaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000.
6. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Grondslag van de maatregel
7. Eiser voert aan dat de reden van opheffing in de M113 van 9 november 2022 door verweerder onjuist is weergegeven: er heeft geen nieuwe inbewaringstelling plaatsgevonden. Bovendien was er geen sprake van een herhaalde asielaanvraag. Ook de reden van opheffing op de M113 van 10 november 2022 is onjuist omdat de maatregel van meet af aan onrechtmatig was en de opheffing niets van doen heeft met een belangenafweging.
8. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank het volgende af: Eiser is op 5 november 2022 in bewaring gesteld op grond van het bepaalde in artikel 59b van de Vw omdat bleek dat hij door Frankrijk in 2019 in bezit is gesteld van een Schengenvisum en eerder op 28 augustus 2020 naar Frankrijk is uitgezet. Nadat een claimverzoek is ingediend bij Bureau Dublin, bleek op 8 november 2022 dat een claim bij Frankrijk niet was te effectueren.
Verweerder was vervolgens voornemens de maatregel op te heffen en eiser aansluitend in bewaring te stellen op grond van het bepaalde in artikel 59, eerste lid en onder a, van de Vw.
Daartoe is op 9 november 2022 een M113 opgesteld met als reden van de opheffing “nieuwe inbewaringstelling” en is eiser op die datum overgebracht naar Amsterdam om aansluitend op een andere grond in bewaring te worden gesteld. Eiser heeft bij de AVIM in Amsterdam de wens geuit dat hij een asielaanvraag wil indienen, waarna de maatregel na
een belangenafweging feitelijk is opgeheven, eiser in vrijheid is gesteld en in de gelegenheid is gesteld om af te reizen naar ter Apel om daar een formele asielaanvraag in te dienen.
Omdat de reden van opheffing van de maatregel van 5 november 2022 om de M113 van 9 november onjuist was, is een nieuwe M113 opgesteld met als reden “andere belangen prevaleren”. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat op die M113 een onjuiste datum van inbewaringstelling (9 november 2022) is vermeld, omdat het systeem het invullen van een andere datum niet toeliet. De M113 van 10 november 2022 heeft wel betrekking op de maatregel van 5 november 2022 en de feitelijke opheffing van de maatregel heeft op 9 november 2022 plaatsgevonden.
9. De rechtbank is allereerst van oordeel dat eiser op 5 november 2022 op een juiste grondslag in bewaring is gesteld. Verweerder beschikte over voldoende aanknopingspunten om ervan uit te gaan dat de Dublinverordening (DVo) op eiser van toepassing was.
10. Uit hetgeen hierboven onder 8 is weergegeven, leidt de rechtbank af dat eiser op 9 november 2022 niet aansluitend op een andere grondslag in bewaring is gesteld. Wel is de maatregel van 5 november 2022 - na een belangenafweging waarin de op 9 november 2022 geuite asielwens van eiser is betrokken - opgeheven op 9 november 2022. Tot het moment van opheffing was eiser op grond van artikel 59a van de Vw in bewaring gesteld. Een nieuwe inbewaringstelling heeft niet plaatsgevonden en de M113 van 10 november moet worden beschouwd als een correctie op de M113 van 9 november 2022. Omdat concrete aanknopingspunten voor het van toepassing zijn van de Dublinverordening op 8 november 2022 waren vervallen en de maatregel op 9 november 2022 is opgeheven nadat bleek dat eiser op die datum een asielwens heeft geuit, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat eiser enige tijd zonder geldige titel zijn vrijheid is ontnomen, of dat de maatregel te laat is opgeheven. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser door de gevolgde gang van zaken niet in zijn belangen is geschaad. Deze beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel
11. Eiser voert voorts aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig waren, omdat er geen sprake is van een herhaalde asielaanvraag en daarom de grond onder 3c niet aan de maatregel ten grondslag kon worden gelegd. De eerdere asielaanvraag van eiser is nooit inhoudelijk behandeld omdat toen wel een Dublinclaim bij Frankrijk kon worden gelegd.
12. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
13. Wat eiser heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat de overige gronden niet zijn bestreden en de rechtbank van oordeel is dat deze voldoende zijn om de maatreel te kunnen dragen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
14. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is1 niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858