ECLI:NL:RBDHA:2022:15139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
NL22.22648
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering tot Nederland en voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

Op 8 november 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een Congolese nationaliteit hebbende persoon, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder had. Verzoeker had tegen een besluit van de Koninklijke Marechaussee (KMar) geprocedeerd, waarbij hem de toegang tot Nederland was geweigerd en een vrijheidsbeperkende maatregel was opgelegd. Verzoeker had administratief beroep ingesteld tegen de toegangsweigering en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting naar Japan te voorkomen totdat op het beroep was beslist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoeker niet over voldoende passende documentatie beschikte om het doel en de omstandigheden van zijn verblijf te onderbouwen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de KMar terecht had gesteld dat verzoeker geen hotelreserveringen had voor zijn verblijf en dat de toegangsvoorwaarden niet waren voldaan. De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De uitspraak werd telefonisch meegedeeld aan de partijen op 8 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22648

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 november 2022 in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Boesjes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. ten Cate).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2021 (bestreden besluit) heeft de Koninklijke Marechaussee (KMar) aan verzoeker de toegang tot Nederland geweigerd. Bij afzonderlijk besluit van gelijke datum heeft de KMar ook een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 6, lid 1 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) aan verzoeker opgelegd.
Verzoeker heeft tegen de toegangsweigering (bestreden besluit) administratief beroep ingesteld bij verweerder. Ook heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen ter voorkoming van de voorgenomen uitzetting van verzoeker, totdat op het administratief beroep is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft gelet op de onverwijlde spoed het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker heeft de Congolese nationaliteit en stelt over een verblijfsstatus in Japan te beschikken. Verzoeker wenst toegang tot het Schengengebied vanwege vakantie.
3. Verzoeker voert aan dat het administratief beroep redelijke kans van slagen heeft, omdat de KMar zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker over onvoldoende passende documentatie beschikte om het doel en de omstandigheden van zijn verblijf te onderbouwen. Verzoeker wilde slechts even Amsterdam in tijdens zijn overstap op Schiphol en ging later op die dag de andere hotelovernachtingen van zijn verblijf boeken. Daarnaast heeft de KMar onzorgvuldig gehandeld, doordat het besluit tot toegangsweigering (M17) later aan de gemachtigde van eiser is verstrekt dan het besluit tot het opleggen van de lounge-maatregel (M19). Ook kon verzoeker de tolk slecht verstaan tijdens het gehoor, hetgeen ten onrechte tot constatering van tegenstrijdigheden heeft geleid.
4. Verweerder heeft gemotiveerd gereageerd op de ingebrachte gronden.
5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6. Verzoeker heeft spoedeisend belang bij de voorlopige voorziening, omdat hij binnen 48 uur wordt uitgezet naar Japan.
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat verzoeker over onvoldoende passende documentatie voor het doel en de omstandigheden van zijn reis beschikt, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder c en Bijlage I van de Schengengrenscode (SGC) [1] . Vaststaat dat verzoeker geen hotelreserveringen voor alle nachten van zijn verblijf had bij inreis. Niet valt in te zien dat verzoeker niet eerder deze overnachtingen heeft geboekt, zeker nu hij aangeeft ruimschoots aan het middelenvereiste voor deze verblijfduur te voldoen.
Daarnaast heeft verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het reisdoel bij de aanvraag van het visum niet overeenkomt met de verklaringen die verzoeker heeft afgelegd ten overstaan van de KMar. In dit kader stelt de voorzieningenrechter voorop dat verzoeker bij de Franse vertegenwoordiging in Tokio in Japan een visum heeft aangevraagd en het daarmee in de rede ligt dat verzoeker Frankrijk beoogde te bezoeken. Verzoeker heeft echter ten overstaan van de KMar verklaart dat hij Amsterdam in wil en via Nederland en België naar Frankrijk wil reizen. Deze verklaring rechtvaardigt verweerders conclusie dat er twijfel is ontstaan over het reisdoel van verzoeker.
In tegenstelling tot het betoog van verzoeker is niet gebleken dat sprake is geweest van fouten in de vertaling of miscommunicatie. De enkele stelling van verzoeker daartoe is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende. Dit maakt dat uitgegaan kan worden van de verklaringen van verzoeker zoals weergegeven in het proces-verbaal.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de toegang tot Nederland kunnen weigeren. Toestaan van verblijf aan verzoeker zou immers tot gevolg hebben dat verweerder het grensbewakingsbelang zou prijsgeven. Nu de toegangsvoorwaarden van artikel 6, eerste lid SGC op grond van artikel 14, eerste lid SGC bovendien cumulatieve voorwaarden betreffen, heeft reeds hierom het administratief beroep geen redelijke kans van slagen. Het verzoek tot een voorlopige voorziening dient daarom te worden afgewezen en de overige aangevoerde gronden behoeven om deze reden dan ook geen verdere bespreking.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier. De beslissing is per telefoon meegedeeld aan partijen op 8 november 2022 om ongeveer 10.00 uur.
De uitspraak is ondertekend op:

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep of verzet worden ingesteld.

Voetnoten

1.Verordening 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 maart 2016, betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen.