ECLI:NL:RBDHA:2022:15128
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor minderjarige eiser met verblijfsstatus in Israël
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep van een minderjarige eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel 'nareis'. De eiser, geboren in 1999 en van Eritrese nationaliteit, heeft een verblijfsstatus in Israël en wenst bij zijn vader, de referent, in Nederland te verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die oordeelde dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en referent verbroken was. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat eiser sinds het vertrek van referent zelfstandig heeft gewoond en in zijn eigen levensonderhoud heeft voorzien.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de scheiding van zijn vader hem niet vrijwillig was en dat hij geen bewuste stap naar zelfstandigheid heeft gezet. Hij stelde dat hij financieel afhankelijk was van zijn vader en dat de omstandigheden van zijn vertrek uit Israël hem dwongen om voor zichzelf te zorgen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de gezinsband verbroken was. De rechtbank heeft daarbij de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van eiser in overweging genomen, evenals het feit dat de referent naar Nederland is vertrokken voor gezinshereniging en niet uit een noodsituatie.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor de mvv terecht was. Eiser heeft geen recht op een verblijfsvergunning op basis van gezinshereniging, omdat hij niet langer feitelijk tot het gezin van de referent behoort. De uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, en is openbaar gemaakt op 14 februari 2023.