ECLI:NL:RBDHA:2022:15128

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
NL22.6871
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor minderjarige eiser met verblijfsstatus in Israël

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep van een minderjarige eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel 'nareis'. De eiser, geboren in 1999 en van Eritrese nationaliteit, heeft een verblijfsstatus in Israël en wenst bij zijn vader, de referent, in Nederland te verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die oordeelde dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en referent verbroken was. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat eiser sinds het vertrek van referent zelfstandig heeft gewoond en in zijn eigen levensonderhoud heeft voorzien.

Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de scheiding van zijn vader hem niet vrijwillig was en dat hij geen bewuste stap naar zelfstandigheid heeft gezet. Hij stelde dat hij financieel afhankelijk was van zijn vader en dat de omstandigheden van zijn vertrek uit Israël hem dwongen om voor zichzelf te zorgen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de gezinsband verbroken was. De rechtbank heeft daarbij de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van eiser in overweging genomen, evenals het feit dat de referent naar Nederland is vertrokken voor gezinshereniging en niet uit een noodsituatie.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor de mvv terecht was. Eiser heeft geen recht op een verblijfsvergunning op basis van gezinshereniging, omdat hij niet langer feitelijk tot het gezin van de referent behoort. De uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, en is openbaar gemaakt op 14 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.6871 (beroep)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘nareis’ afgewezen.
Bij besluit van 21 maart 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2022 op zitting behandeld. A. Tikue Eman (de vader van eiser en diens referent) is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Zemed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1999 en stelt de Eritrese nationaliteit te hebben. Hij heeft een verblijfstatus in Israël en wenst verblijf bij referent in Nederland. Referent is op 29 januari 2018 (peilmoment) ingereisd in Nederland. Referent heeft vervolgens een mvv voor eiser aangevraagd.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat hij de feitelijke gezinsband tussen eiser en referent als verbroken beschouwt. Hierbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat eiser op het peilmoment weliswaar nog minderjarig was, maar dat hij sinds het vertrek van referent steeds zelfstandig heeft gewoond en inkomen uit werk heeft gehad waarmee hij in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en referent verbroken is. Volgens eiser was sprake van een noodgedwongen scheiding van referent, waarin eiser geen keuze had. Referent zag zich door de mogelijkheid van gezinshereniging met de broer van eiser namelijk gedwongen om acuut naar Nederland te vertrekken. De bedoeling was dat eiser later zou nareizen. Eiser betoogt dat hij door deze gang van zaken geen bewuste stap naar zelfstandigheid heeft gezet en dat hij zich bovendien niet zelfstandig en moeiteloos heeft kunnen handhaven sinds het vertrek van referent. Eiser wijst er tot slot op dat referent hem bij zijn vertrek uit Israël geld heeft gegeven, wat erop duidt dat eiser niet zelfstandig was maar juist afhankelijk was van referent.
Wat zijn de relevante regels?
4.1
Referent beschikt in Nederland over een verblijfsvergunning asiel. Dat brengt mee dat, mits wordt voldaan aan de hiervoor geldende voorwaarden, de minderjarige kinderen die op de peildatum tot het gezin van referent behoorden, recht hebben op een verblijfsvergunning. Dit volgt uit artikel 29 van de Vreemdelingenwet.
4.2
Verweerder heeft beleid opgesteld aan de hand waarvan wordt beoordeeld of de gezinsband tussen een referent en diens minderjarige biologische kind is verbroken. Dit beleid is vastgelegd in paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Hieruit volgt dat verweerder aanneemt dat het minderjarige biologische kind feitelijk behoort tot het gezin van de referent als er sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. Verweerder beoordeelt of de gezinsband tussen referent en diens minderjarige kind na aankomst van de referent in Nederland is verbroken. Als het kind zelfstandig woont en zelfstandig voorziet in het eigen levensonderhoud, kan in ieder geval worden aangenomen dat het kind niet langer feitelijk tot het gezin van de referent behoort.
4.3
Op grond van rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [1] betrekt verweerder bij zijn beoordeling in hoeverre het kind door zelfstandig te gaan wonen en/of werken een bewuste stap naar zelfstandigheid heeft willen zetten. Als dat het geval is, geldt doorgaans dat het kind niet langer tot het gezin van zijn ouder(s) behoort.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Niet in geschil is dat eiser het biologische kind van referent is en dat hij ten tijde van het peilmoment minderjarig was. Verweerder heeft dit gegeven tot uitgangspunt genomen en heeft aan de hand van het minderjarigenbeleid beoordeeld of er redenen zijn om aan te nemen dat de gezinsband tussen eiser en referent is verbroken.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat dit het geval is. Daarbij heeft verweerder in aanmerking mogen nemen dat eiser sinds het vertrek van referent zelfstandig heeft gewoond en heeft gewerkt om in zijn levensonderhoud te voorzien. Eiser heeft hierover tijdens twee gehoren onder meer verklaard dat hij na het vertrek van referent meerdere baantjes heeft gehad en dat hij zowel alleen als samen met vrienden heeft gewoond. Uit de verklaringen van eiser volgt onder meer dat hij genoeg verdient om zijn huur en overige vaste lasten te betalen en dat het verrichten van huishoudelijke taken en het doen van boodschappen geen probleem voor hem zijn. Volgens eiser was het erg moeilijk om rond te komen, maar desgevraagd heeft hij tijdens de gehoren ook bevestigd dat hij niet financieel afhankelijk is van referent. Referent heeft volgens eiser weliswaar geld achtergelaten toen hij vertrok naar Nederland, maar eiser is vervolgens gaan werken en heeft naar eigen zeggen geen geld meer gevraagd of gekregen van referent. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen grond voor het oordeel dat verweerder hem had moeten volgen in zijn betoog dat hij door het vertrek van referent gedwongen werd om voor zichzelf te zorgen en dat hij daarmee geen bewuste stap naar zelfstandigheid heeft gezet. Verweerder heeft hierbij gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat referent in het kader van gezinshereniging naar Nederland is vertrokken en dat daarmee geen sprake was van een onvermijdelijke vluchtsituatie. Uit de gehoren met eiser is naar voren gekomen dat eiser en referent over het aanstaande vertrek van referent hebben overlegd. Verweerder heeft in dit verband verder mogen meewegen dat uit de gehoren met eiser is gebleken van een grote mate van zelfstandigheid en zelfredzaamheid sinds het vertrek van referent. Gelet daarop heeft verweerder, daargelaten in hoeverre eiser het eens was met het vertrek van referent naar Nederland, mogen aannemen dat eiser zich sindsdien zelfstandig en moeiteloos heeft kunnen handhaven en dat hij niet langer afhankelijk was van referent.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en referent is verbroken. De aanvraag van eiser is daarom terecht afgewezen.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is ongegrond.
8. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2863.