ECLI:NL:RBDHA:2022:15127

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
NL22.6880, NL22.6881
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en niet-ontvankelijkheid bezwaar in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning, die met terugwerkende kracht tot 7 december 2018 was ingetrokken, en tegen de oplegging van een inreisverbod voor twee jaar. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, omdat dit volgens hem niet tijdig was ingediend. Eiser betoogde echter dat hij zowel per post als digitaal tijdig bezwaar had gemaakt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 3 december 2021 een bezwaarschrift per e-mail had ingediend, maar dat hij geen bewijs kon overleggen dat hij dit ook per post had gedaan. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat eiser niet de mogelijkheid had gekregen om het verzuim te herstellen, zoals vereist door artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar onterecht was.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan op het beroep. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.6880 (beroep) en NL22.6881 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Dhalganjansing),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht tot 7 december 2018 ingetrokken en hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Bij besluit van 30 maart 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL22.6880) ingesteld. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening (NL22.6881) te treffen.
De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2022 op zitting behandeld. Eiser en referente zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat dit volgens verweerder niet tijdig is ingediend.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser betoogt dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens eiser heeft hij zowel per post als digitaal tijdig bezwaar gemaakt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Niet in geschil is dat eiser op 3 december 2021 – en daarmee vóór het einde van de bezwaartermijn – het bezwaarschrift per e-mail aan verweerder heeft toegestuurd. Dat eiser, zoals hij stelt, het bezwaarschrift op die dag ook per post heeft verstuurd, is niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft geen bewijsstukken kunnen overleggen ter staving van die stelling.
4. De rechtbank volgt eiser niet voor zover hij heeft betoogd dat verweerder de elektronische weg heeft opengesteld voor het maken van bezwaar. Niet gebleken is dat verweerder kenbaar heeft gemaakt dat deze mogelijkheid voor het maken van bezwaar in dit soort zaken bestaat. De rechtbank betrekt hierbij dat in de rechtsmiddelenclausule onder het primaire besluit slechts wordt gewezen op de mogelijkheid om per post bezwaar te maken. Dat verweerder in voorkomende gevallen per e-mail communiceert en – naar eiser stelt – in andere zaakstromen wél de mogelijkheid biedt om digitaal bezwaar te maken, doet hieraan niet af: zoals wordt bevestigd in de wetsgeschiedenis van artikel 2:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) [1] kan verweerder de elektronische weg openstellen voor zover hij dat wenselijk acht en is daarbij differentiatie mogelijk.
5. Het voorgaande betekent echter niet dat verweerder het digitaal ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk mocht verklaren. Artikel 6:6, aanhef en onder b, van de Awb bepaalt namelijk dat een bezwaarschrift dat in strijd met artikel 2:15 van de Awb digitaal is aangeleverd enkel niet-ontvankelijk verklaard kan worden, als de bezwaarmaker de gelegenheid is geboden om dit verzuim binnen een daartoe gestelde termijn te herstellen. Niet is gebleken dat verweerder deze mogelijkheid aan eiser heeft geboden. De digitale ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift op 6 december 2021 voldoet in dit verband niet. Weliswaar wordt hierin benadrukt dat het niet mogelijk is om digitaal bezwaar te maken, maar eiser wordt er niet op gewezen dat zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard zal worden als hij niet alsnog per post bezwaar maakt. Ook wordt eiser in dit bericht van 6 december 2021 geen termijn gegund om het geconstateerde verzuim te herstellen.
Wat is de conclusie?
6. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is gegrond. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Omdat niet in geschil is dat eiser het bezwaarschrift inmiddels ook per post heeft ingediend, zal verweerder in het nieuw te nemen besluit alsnog inhoudelijk op het bezwaarschrift moeten beslissen.
7. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en zal niet-ontvankelijk worden verklaard, nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er zodoende niet langer sprake is van de vereiste connexiteit. [2]
8. Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de beroepsprocedure vastgesteld op € 1518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, wegingsfactor 1).
Aangezien de voorlopige voorziening buiten zitting is afgedaan, worden de proceskosten voor deze procedure vastgesteld op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift voor een voorlopige voorziening, wegingsfactor 1).
9. In de beroepsprocedure dient verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid van de Awb het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden. In de voorlopige voorzieningsprocedure bestaat op grond van artikel 8:82, vijfde lid, Awb aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiser voor het verzoek betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1518,- (vijftienhonderdachttien) euro;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van 184,- (honderdvierentachtig) euro aan eiser vergoedt.
De voorzieningenrechter:
- verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van 759,- (zevenhonderdnegenenvijftig) euro;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van 184,- (honderdvierentachtig) euro aan eiser vergoedt.
Deze uitspraken zijn gedaan door mr. A.C. de Winter, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
Deze uitspraken zijn uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraken?
Als u het niet eens bent met de uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen verzet of hoger beroep mogelijk.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2001 – 2002, 28 483, nr. 3, blz. 12 en 13.
2.Op grond van artikelen 8:81 en 8:83, derde lid van de Awb.