ECLI:NL:RBDHA:2022:15127
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- A.C. de Winter
- M.J.J. Roks
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning en niet-ontvankelijkheid bezwaar in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning, die met terugwerkende kracht tot 7 december 2018 was ingetrokken, en tegen de oplegging van een inreisverbod voor twee jaar. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, omdat dit volgens hem niet tijdig was ingediend. Eiser betoogde echter dat hij zowel per post als digitaal tijdig bezwaar had gemaakt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 3 december 2021 een bezwaarschrift per e-mail had ingediend, maar dat hij geen bewijs kon overleggen dat hij dit ook per post had gedaan. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat eiser niet de mogelijkheid had gekregen om het verzuim te herstellen, zoals vereist door artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar onterecht was.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan op het beroep. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.