ECLI:NL:RBDHA:2022:15124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
NL22.8550, NL22.8551
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning van Turkse onderdaan en de toepassing van artikel 6 van Besluit 1/80

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Turkse onderdaan, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een verblijfsvergunning voor verblijf bij haar toenmalige echtgenoot, maar deze werd per 1 maart 2021 ingetrokken na de beëindiging van hun relatie. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank overwoog dat eiseres niet voldeed aan de vereisten van artikel 6 van het Besluit 1/80, omdat zij niet gedurende een jaar legale arbeid had verricht bij dezelfde werkgever. Eiseres voerde aan dat haar wisseling van werkgever niet aan haar kon worden tegengeworpen, maar de rechtbank oordeelde dat de reden voor het wisselen van werkgever niet relevant was. De rechtbank concludeerde dat eiseres vanaf de datum van de relatiebreuk geen verblijfsrecht meer had.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de staatssecretaris niet verplicht was om ambtshalve te toetsen of eiseres recht had op een verblijfsvergunning wegens een zoekjaar, omdat hiervoor een aparte aanvraag nodig was. Ook het standpunt van eiseres dat de hoorplicht was geschonden, werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen proceskosten vergoed hoefden te worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.8550 (beroep) en NL22.8551 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2022 (primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres onder de beperking ‘verblijf bij familie- of gezinslid’, per 1 maart 2021 ingetrokken. Verweerder heeft ook een terugkeerbesluit met een vrijwillige vertrektermijn van vier weken aan eiseres opgelegd.
Bij besluit van 10 mei 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL22.8550) ingesteld. Ook heeft eiseres de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening (NL22.8551) te treffen.
De rechtbank heeft alleen het beroep op 2 november 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Ates. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1996 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiseres heeft per 9 juni 2020 een verblijfsvergunning regulier gehad voor verblijf bij haar toenmalige echtgenoot, [A] (referent). Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken, omdat de relatie tussen eiseres en referent per 1 maart 2021 is verbroken. Eiseres en referent wonen in ieder geval sinds 24 april 2021 niet meer samen en per 10 januari 2022 is het huwelijk ontbonden. Verweerder heeft de intrekking van de verblijfsvergunning en het terugkeerbesluit in bezwaar gehandhaafd.
Wat vinden eiseres en verweerder in beroep?
2. Eiseres voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat eiseres geen verblijfsrecht kan ontlenen aan artikel 6, eerste lid, eerste gedachtestreepje, van het Besluit nr. 1/80 [1] . Eiseres is van mening dat haar wisseling van werkgever in het eerste jaar van legale arbeid, niet aan haar kan worden tegengeworpen, omdat zij te goeder trouw ervan uitging dat de eerste werkgever haar legale arbeid aanbood. Ook handelt verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat verweerder in een vergelijkbaar geval wél in het voordeel van de vreemdeling heeft beslist. Ook vindt eiseres dat verweerder moet toetsen, of eiseres ten tijde van het intrekkingsbesluit in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning vanwege een zoekjaar op grond van artikel 3.31b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Ten slotte heeft verweerder de hoorplicht in bezwaar geschonden.
3. Verweerder heeft gemotiveerd gereageerd op de beroepsgronden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank geeft eiseres geen gelijk en overweegt daartoe als volgt:
Artikel 6 van het Besluit 1/80
4.1
Verweerder heeft op pagina 2 en 3 van het bestreden besluit op juiste gronden en voldoende gemotiveerd uiteengezet, dat en waarom eiseres geen rechten kan ontlenen aan artikel 6, eerste lid, eerste gedachtestreepje, van het Besluit 1/80. Vaststaat dat eiseres ten tijde van de intrekking van haar verblijfsvergunning niet voldeed aan het vereiste van één jaar legale arbeid bij dezelfde werkgever. In hetgeen daarover in beroep door eiseres wordt aangevoerd, ziet de rechtbank geen reden om hierover anders te oordelen. De reden voor het wisselen van werkgever is niet van belang. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres vanaf 1 maart 2021, zijnde de datum waarop de relatie met referent feitelijk was verbroken, geen onbetwist verblijfsrecht meer had. De arbeid die eiseres na deze intrekkingsdatum heeft verricht, kan daarom niet meetellen bij de opbouw van rechten op grond van artikel 6 van het Besluit 1/80 [2] .
Wat betreft het beroep op het gelijkheidsbeginsel oordeelt de rechtbank dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de zaak waarnaar zij verwijst een zodanig gelijk geval is, dat verweerder in de zaak van eiseres hetzelfde had moeten beslissen. Verweerder heeft hierover terecht opgemerkt dat in die andere zaak sprake was van een jaar legale arbeid per datum van de intrekking van de verblijfsvergunning. In het geval van eiseres was daarvan geen sprake.
Deze beroepsgronden slagen daarom niet.
Ambtshalve toetsing verblijfsvergunning “zoekjaar”
4.2
De rechtbank is van oordeel dat de ambtshalve beoordeling door verweerder in deze intrekkingsprocedure niet zo ver gaat, dat verweerder ook had moeten bekijken, of eiseres op grond van artikel 3.31b van het Vb recht had op een verblijfsvergunning wegens een zogeheten “zoekjaar”. Daar had eiseres een aparte aanvraag voor moeten indienen. Overigens voldoet eiseres niet aan de voorwaarde van één jaar rechtmatig verblijf op basis van een verblijfsvergunning, direct voorafgaand aan de ontwrichting van het huwelijk (artikel 3.31b, aanhef en onder c. van het Vb). Dus zelfs als verweerder al gehouden was geweest tot het maken van een ambtshalve beoordeling van een verblijfsvergunning vanwege een zoekjaar, dan had deze toetsing niet tot een inwilliging kunnen leiden. Het standpunt van eiseres hierover volgt de rechtbank daarom niet.
Hoorplicht
4.3
Tot slot wordt het standpunt van eiseres, dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, niet gevolgd door de rechtbank. Van het horen in bezwaar mag pas worden afgezien, als er van tevoren al redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is, dat de gronden van bezwaar niet tot een andere beslissing kunnen leiden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht vastgesteld dat hetgeen eiseres in bezwaar heeft aangevoerd, geen nieuwe informatie gaf ten opzichte van de zienswijze van eiseres. Gelet op de motivering van het primaire besluit, de gegeven zienswijze en de gronden van bezwaar, mocht verweerder daarom afzien van het horen van eiseres.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is ongegrond.
6. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit. [3]
7. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen hoger beroep of verzet mogelijk.

Voetnoten

1.Besluit 1/80, betreffende de ontwikkeling van de Associatie van 19 september 1980, behorende bij het Associatieverdrag tussen Turkije en de EU/EER (hierna: Besluit 1/80).
2.Zie ook pagina 9 van de Werkinstructie 2022/18 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
3.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).