ECLI:NL:RBDHA:2022:15124
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning van Turkse onderdaan en de toepassing van artikel 6 van Besluit 1/80
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Turkse onderdaan, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een verblijfsvergunning voor verblijf bij haar toenmalige echtgenoot, maar deze werd per 1 maart 2021 ingetrokken na de beëindiging van hun relatie. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank overwoog dat eiseres niet voldeed aan de vereisten van artikel 6 van het Besluit 1/80, omdat zij niet gedurende een jaar legale arbeid had verricht bij dezelfde werkgever. Eiseres voerde aan dat haar wisseling van werkgever niet aan haar kon worden tegengeworpen, maar de rechtbank oordeelde dat de reden voor het wisselen van werkgever niet relevant was. De rechtbank concludeerde dat eiseres vanaf de datum van de relatiebreuk geen verblijfsrecht meer had.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de staatssecretaris niet verplicht was om ambtshalve te toetsen of eiseres recht had op een verblijfsvergunning wegens een zoekjaar, omdat hiervoor een aparte aanvraag nodig was. Ook het standpunt van eiseres dat de hoorplicht was geschonden, werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen proceskosten vergoed hoefden te worden.