ECLI:NL:RBDHA:2022:15123

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
NL22.7247, NL22.7248
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van rechtmatig verblijf van een Unieburger in Nederland en de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsdocument

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van het verblijf van een Bulgaarse eiseres in Nederland. De eiseres, die sinds 2011 of 2012 in Nederland verblijft, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument ‘duurzaam verblijf burger van de Unie’. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres geen rechtmatig verblijf heeft, omdat zij niet over voldoende middelen van bestaan beschikt en geen economische activiteiten verricht. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiseres, waaronder de schending van de hoorplicht en de belangenafweging bij de verwijderingsmaatregel, verworpen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op goede gronden heeft geoordeeld dat de eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf en dat de belangenafweging in het nadeel van de eiseres mocht uitvallen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.7247 (beroep) en NL22.7248 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2021 (primaire besluit) heeft verweerder:
vastgesteld dat eiseres op grond van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft in Nederland;
de aanvraag van eiseres voor een verblijfsdocument ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’ afgewezen;
een verwijderingsmaatregel met een vrijwillige vertrektermijn van vier weken aan eiseres opgelegd.
Bij besluit van 1 april 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL22.7247) ingesteld. Ook heeft eiseres de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening (NL22.7248) te treffen.
De rechtbank heeft alleen het beroep op 2 november 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen mevr. M. Ates. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres, geboren op [geboortedag] 1969, heeft de Bulgaarse nationaliteit en verblijft naar eigen zeggen sinds 2011 of 2012 bij haar familie in Nederland. Eiseres heeft wegens haar langdurige verblijf in Nederland bij verweerder een verblijfdocument ‘duurzaam verblijf burger van de Unie’ aangevraagd. Eiseres ontvangt sinds 2017 een bijstandsuitkering.
2. Omdat de bijstandsuitkering de enige geregistreerde inkomensbron van eiseres is, heeft verweerder naar aanleiding van deze aanvraag een onderzoek ingesteld naar het rechtmatig verblijf van eiseres. Op grond van de bevindingen van dit onderzoek heeft verweerder vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 8.12 van het Vb. [1] Gebleken is namelijk dat eiseres op het moment van het primaire besluit langer dan drie maanden in Nederland verbleef, geen arbeid in loondienst verrichtte, geen zelfstandig ondernemer was en ook niet studeerde. Eiseres beschikte daarnaast niet over voldoende middelen van bestaan om in het eigen levensonderhoud te voorzien en heeft ten tijde van het bestreden besluit verder ook niet aangetoond een reële kans op werk te hebben. Om deze redenen heeft verweerder de aanvraag ‘duurzaam verblijf burger van de Unie’ afgewezen en de belangenafweging, die hij in het kader van de toelaatbaarheid van de verwijderingsmaatregel dient te maken, in het nadeel van eiseres laten uitvallen. Dit besluit is in bezwaar gehandhaafd door verweerder.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet voldoende middelen van bestaan heeft. Eiseres heeft namelijk aangetoond dat ze de eerste vijf jaar van haar verblijf in Nederland geen uitkering had, dat ze een ziektekostenverzekering heeft en daarnaast door giften van haar dochters in haar levensonderhoud heeft kunnen voorzien. Het feit dat ze een bijstandsuitkering ontving doet daar volgens eiseres niet aan af. Eiseres stelt namelijk dat op grond van vaste rechtspraak van de hoogste vreemdelingenrechter [2] en het Hof van Justitie [3] de herkomst van de bestaansmiddelen bij deze beoordeling niet relevant is. Ook heeft verweerder nagelaten om op grond van vaste rechtspraak van het Hof van Justitie [4] een individuele beoordeling van het middelenvereiste te maken ten aanzien van eiseres. Ook heeft verweerder de belangenafweging bij de verwijderingsmaatregel ten onrechte in haar nadeel laten uitvallen. Eiseres heeft familie- en gezinsleven in Nederland en kan ook vanwege haar medische klachten niet vertrekken uit Nederland. Eiseres betoogt dat zij tot in 2017 voldoende zelfstandige bestaansmiddelen had en meent dat verweerder dit onterecht niet in haar voordeel heeft betrokken in de belangenafweging bij de verwijderingsmaatregel. Ten slotte heeft verweerder de hoorplicht in bezwaar geschonden.
4. Verweerder heeft gemotiveerd gereageerd op deze beroepsgronden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Voldoende, zelfstandige middelen van bestaan
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geoordeeld dat eiseres niet over voldoende, zelfstandige bestaansmiddelen beschikt voor rechtmatig verblijf in Nederland als Unieburger. Verweerder heeft op pagina 9 tot en met 14 van het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat eiseres niet als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan valt aan te merken. In hetgeen hierover door eiseres in beroep naar voren is gebracht, ziet de rechtbank geen reden voor een ander oordeel. De stelling van eiseres dat de herkomst van de bestaansmiddelen - op grond van vaste rechtspraak [5] - niet relevant is voor de toets aan het middelenvereiste, is in het algemeen juist. De bestaansmiddelen waarover eiseres kan beschikken, mogen ook afkomstig zijn van derden, zoals familieleden. Dan moeten deze bestaansmiddelen echter wel nog steeds voldoende zijn. Verweerder heeft hierover terecht vastgesteld en voldoende gemotiveerd, dat de door eiseres aangetoonde bestaansmiddelen zo evident gering zijn, dat daarmee niet aan het middelenvereiste kan worden voldaan.
Verder heeft verweerder - in tegenstelling tot wat eiseres stelt - in het bestreden besluit een uitputtende en op de persoonlijke omstandigheden van eiseres toegespitste beoordeling gemaakt. Het feit dat eiseres in de eerste vijf jaren van haar verblijf in Nederland geen beroep heeft gedaan op de publieke middelen maakt dit volgens de rechtbank niet anders. In de door eiseres aangehaalde Europese jurisprudentie ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor een andere conclusie.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht en voldoende gemotiveerd beslist dat eiseres op het moment van de aanvraag niet gedurende vijf onafgebroken jaren voldaan heeft aan de voorwaarden van duurzaam verblijf in de zin van artikel 8.17 van het Vb. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanvraag van eiseres dan ook terecht en op goede gronden afgewezen door verweerder.
Belangenafweging verwijderingsmaatregel
6. Uit vaste rechtspraak van de hoogste vreemdelingenrechter [6] volgt dat verweerder een belangenafweging dient te maken als hij vaststelt dat een gemeenschapsonderdaan geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, omdat aan deze vaststelling een verwijderingsmaatregel in de zin van de Verblijfsrichtlijn is verbonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het niet voldoen aan het bepaalde in artikel 8.12 van het Vb in het nadeel van eiseres mogen meewegen: eiseres verrichtte geen economische activiteiten in Nederland en was ten tijde van het bestreden besluit ook niet aantoonbaar op zoek naar werk. In tegenstelling tot wat eiseres stelt, zijn de enkele argumenten die volgens haar in haar voordeel zijn – het volgen van een taalcursus en het volgen van een participatietraject bij de gemeente – wel degelijk betrokken in de belangenafweging van het bestreden besluit. Dat eiseres sterkere banden met Nederland ervaart dan met Bulgarije, doet daar niet aan af. Alles in samenhang bezien mocht verweerder het belang van de Nederlandse samenleving bij verwijdering van eiseres, zwaarder laten wegen dan het individuele belang van eiseres om in Nederland te blijven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom niet ten onrechte deze belangenafweging in het nadeel van eiseres laten uitkomen.
Hoorplicht
7. Tot slot volgt de rechtbank niet het standpunt van eiseres dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Van het horen in bezwaar mag pas worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een andersluidend oordeel kunnen leiden. Gelet op de motivering van het primaire besluit en de inhoud van de gronden van het bezwaar van eiseres, mocht verweerder afzien van het horen van eiseres. Verweerder heeft dit ook voldoende gemotiveerd op pagina 4 en 5 van het bestreden besluit.
Wat is de conclusie?
8. Het beroep is ongegrond.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [7]
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen hoger beroep of verzet mogelijk.

Voetnoten

1.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2504.
3.Zie de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 oktober 2013, ECLI:EU:C:2013:645 (
4.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 maart 2010, ECLI:EU:C:2010:117
5.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2504 en de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 oktober 2013, ECLI:EU:C:2013:645 (
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:412.
7.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).