ECLI:NL:RBDHA:2022:15098

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
NL22.12428
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot verblijfsecht en spoedeisend belang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Litouwse nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn verblijfsecht op grond van het Unierecht werd beëindigd en hem werd bevolen Nederland te verlaten. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij van mening was dat er sprake was van spoedeisend belang. Tijdens de zitting op 1 november 2022 werd verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door mr. M. Talsma.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker voldoende had aangetoond dat hij voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling van het griffierecht. Tevens werd er gediscussieerd over de vraag of verzoeker op strafrechtelijke of vreemdelingrechtelijke titel in detentie verbleef. De voorzieningenrechter concludeerde dat het niet evident was dat er geen spoedeisend belang was, gezien de onduidelijkheid over de detentietitel en het belang van verzoeker om de bezwaarprocedure in Nederland af te wachten. Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, wat betekende dat verzoeker in Nederland mocht blijven totdat er een beslissing op zijn bezwaar was genomen. Verweerder werd veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van verzoeker, die op € 1.518,00 werden vastgesteld.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.12428
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Talsma).

Procesverloop

In het besluit van 23 juni 2022 heeft verweerder het verblijfsecht op grond van het Unierecht beëindigd, bepaald dat eiser Nederland meteen moet verlaten en hem ongewenst verklaard.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 november 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. D. van Elp, als waarnemer van zijn gemachtigde. Eiser is gehoord met behulp van een telefonische tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Griffierecht
1. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht. Verzoeker heeft voldoende aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De voorzieningenrechter verleent verzoeker daarom vrijstelling van de betaling van het griffierecht.
Inleiding
2. Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1994 en heeft de Litouwse nationaliteit. Verzoeker is naar eigen zeggen in 2017 naar Nederland gekomen. Bij vonnis van de meervoudige
kamer van de rechtbank Oost-Brabant van 9 juni 2021 is verzoeker veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar. Hij verblijft in de [plaats] .
Het primaire besluit
3. Verweerder heeft het verblijfsrecht van verzoeker op grond van het Unierecht beëindigd en hem ongewenst verklaard, omdat het persoonlijk gedrag van verzoeker een actuele, werkelijk en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. De omstandigheden die verzoeker heeft aangevoerd vormen voor verweerder geen aanleiding om van het besluit af te zien.
Beoordeling van de voorzieningenrechter
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
5. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het spoedeisend belang bij het verzoek ontbreekt, omdat er geen concrete plannen voor een uitzetting bestaan. Ter zitting heeft verweerder daarbij nog opgemerkt dat verzoeker in strafrechtelijke detentie zitten. Verzoeker voert aan dat hij wel spoedeisend belang bij het verzoek heeft, alleen al omdat het indienen van een bezwaarschrift geen opschortende werking heeft.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Ter zitting is met partijen besproken of verzoeker nu op strafrechtelijke of vreemdelingrechtelijke titel in de [plaats] verblijft. Partijen hebben hierover geen duidelijkheid kunnen geven. Volgens verweerder zit verzoeker in strafrechtelijke detentie, maar volgens de gemachtigde van verzoeker kan het ook vreemdelingenbewaring zijn. De gemachtigde van verzoeker verwijst in dit kader naar een dossierstuk waarin staat dat verzoeker op 18 september 2022 in vrijheid wordt gesteld als er geen vervolgvonnissen worden aangeboden.
8. Nu partijen geen duidelijkheid hebben kunnen geven over de titel waarop verzoeker op dit moment in de PI [plaats] verblijft, is het niet evident dat er geen spoedeisend belang is. Als de voorzieningenrechter de betrokken belangen tegen elkaar afweegt, is zij van oordeel dat het belang van verzoeker om de bezwaarprocedure in Nederland te kunnen afwachten zwaarder weegt dan het belang van verweerder. De voorzieningenrechter hecht daarbij waarde aan het feit dat verweerder ter zitting heeft gezegd dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van de voorlopige voorziening als de voorzieningenrechter wel spoedeisend belang aanneemt. Daarnaast heeft verweerder aangegeven dat hij verzoeker nog gaat horen in de bezwaarprocedure. Daarmee erkent verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter zelf ook dat verzoeker er belang bij heeft om zijn bezwaarprocedure in Nederland af te kunnen wachten.
Conclusie
9. De voorzieningenrechter wijst om die reden het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit. Dit betekent dat verzoeker de beslissing op zijn bezwaar hier in Nederland mag afwachten. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,00.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen tot op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 november 2022

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.