ECLI:NL:RBDHA:2022:15088

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
NL22.20249
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Meijerink, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. I. Vugs, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat Duitsland niet voldeed aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel, gezien zijn lange wachttijd van zes jaar op een beslissing op zijn eerdere asielaanvraag in Duitsland.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 november 2022, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris op basis van de Dublinverordening terecht had vastgesteld dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser was niet in staat om aan te tonen dat er sprake was van systematische gebreken in het Duitse asiel- en opvangsysteem. De rechtbank concludeerde dat de lange wachttijd op zich niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van een systematisch gebrek aan bescherming in Duitsland.

De rechtbank oordeelde verder dat de garantie van Duitsland om de asielaanvraag in behandeling te nemen, ook de verantwoordelijkheid omvatte dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van indirect réfoulement zou zijn. Eiser had geen bewijs geleverd dat zijn terugkeer naar Duitsland in strijd zou zijn met internationale richtlijnen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 3 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.20249
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Meijerink),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.20250, op 1 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Oublal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser voert aan dat ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hij heeft op 2 maart 2016 een asielaanvraag ingediend in Duitsland. Eiser heeft vervolgens zes jaar op een beslissing moeten wachten. Er is daarom sprake van systeemfouten in de asielprocedure. Ook heeft eiser in strijd met de
Opvangrichtlijn geen opvang gehad in Duitsland. Overdracht aan Duitsland getuigt bovendien van onevenredige hardheid omdat eiser zes jaar op een beslissing heeft moeten wachten. Dat eiser vanaf 2016 in onzekerheid geleefd heeft is inhumaan en nogmaals moeten wachten is onevenredig hard. Ten gevolge van de onzekerheid slaapt hij slecht en is angstig. Eiser verwacht ook dat hij weer zeer langdurig zal moeten wachten op een beslissing op een volgende asielaanvraag. Eiser voert tot slot aan dat bij overdracht aan Duitsland sprake is van indirect réfoulement, omdat hij in Nigeria gevaar loopt. Het is hem niet duidelijk waarom zijn asielaanvraag is afgewezen.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder ten opzichte van Duitsland in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit volgt dat sprake is van systematische gebreken in het Duitse asiel- en opvangsysteem. Eiser heeft een asielaanvraag in kunnen dienen die vervolgens in behandeling is genomen en waar hij ook een beslissing op heeft gekregen. Dat eiser lang op een beslissing op zijn asielaanvraag heeft moeten wachten, betekent nog niet dat sprake is van een systematisch gebrek. Eiser heeft hiervan geen onderbouwing overgelegd. Ook heeft eiser geen documenten overgelegd van zijn asielprocedure, waardoor onduidelijk is of eiser daadwerkelijk en zo ja, waarom hij zo lang heeft moeten wachten. Duitsland garandeert bovendien met het claimakkoord dat ook een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Eiser heeft verder niet onderbouwd dat hij in Duitsland geen opvang heeft gekregen en ook is niet gebleken dat hij bij terugkeer naar Duitsland in strijd met de richtlijnen geen opvang meer zou krijgen. Tot slot, als eiser toch meent dat Duitsland in strijd met de internationale richtlijnen handelt of heeft gehandeld, is het aan hem om hierover in Duitsland te klagen. Niet is gebleken dat eiser dat heeft gedaan. Ook is gesteld noch gebleken dat klagen voor eiser onmogelijk of zinloos is.
5. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat verder ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van réfoulement zal zijn. Dat sprake is van indirect réfoulement omdat eiser vreest dat hij naar zijn land van herkomst zal worden teruggestuurd, volgt de rechtbank dan ook niet.
6. Verweerder heeft in de omstandigheden van eiser tot slot geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd, namelijk dat hij in Duitsland lang in onzekerheid heeft geleefd doordat hij lang op een beslissing op zijn asielaanvraag heeft moeten wachten en waardoor hij angstig is en slecht slaapt, zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat niet gebleken is van omstandigheden die zodanig zijn dat overdracht in dit geval van onevenredige hardheid zou getuigen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 november 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.