ECLI:NL:RBDHA:2022:15088
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Meijerink, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. I. Vugs, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat Duitsland niet voldeed aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel, gezien zijn lange wachttijd van zes jaar op een beslissing op zijn eerdere asielaanvraag in Duitsland.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 november 2022, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris op basis van de Dublinverordening terecht had vastgesteld dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser was niet in staat om aan te tonen dat er sprake was van systematische gebreken in het Duitse asiel- en opvangsysteem. De rechtbank concludeerde dat de lange wachttijd op zich niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van een systematisch gebrek aan bescherming in Duitsland.
De rechtbank oordeelde verder dat de garantie van Duitsland om de asielaanvraag in behandeling te nemen, ook de verantwoordelijkheid omvatte dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van indirect réfoulement zou zijn. Eiser had geen bewijs geleverd dat zijn terugkeer naar Duitsland in strijd zou zijn met internationale richtlijnen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 3 november 2022.