ECLI:NL:RBDHA:2022:15087

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
NL22.21530
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. F. Khodajoo-Aziz Maleki, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 19 oktober 2022 was genomen. Dit besluit hield in dat de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op 31 oktober 2022 behandeld, waarbij de eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde S. Faddach.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring was opgelegd vanwege het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzetting zou beletten. De rechtbank oordeelde dat de niet betwiste zware gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De eiser betwistte enkele zware gronden, maar de rechtbank concludeerde dat deze niet verder besproken hoefden te worden, omdat de overige gronden al voldoende waren.

Daarnaast voerde de eiser aan dat hij medische zorg nodig had vanwege zijn ziektes, waaronder hepatitis B, hepatitis C en kanker. De rechtbank oordeelde echter dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig was aan die in de vrije maatschappij en dat er geen medische bijzonderheden waren die een andere conclusie rechtvaardigden. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.21530
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F. Khodajoo-Aziz Maleki),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer Cherradi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bewaringsgronden
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. Eiser betwist de zware gronden onder 3a en 3d. De rechtbank is van oordeel dat de overige, niet betwiste zware gronden en de lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd feitelijke juist en voldoende gemotiveerd zijn. Deze zware en lichte gronden zijn al voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom al dragen. Om die reden behoeft hetgeen eiser heeft aangevoerd ten aanzien van de zware gronden onder 3a en 3d geen verdere bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
3. Eiser voert verder aan dat hij ziektes heeft zoals hepatitis B, hepatitis C en kanker. Eiser wil graag vrijgelaten worden, zodat hij bij medische afspraken kan zijn en hij de benodigde onderzoeken en zorg kan krijgen. Er is, sinds hij in het detentiecentrum is, slechts één keer een arts bij hem geweest en er is één keer bloed bij hem afgenomen. Volgens eiser is er geen sprake geweest van enig medisch toezicht.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de maatregel van bewaring en ter zitting voldoende heeft gemotiveerd dat de medische zorg die in het detentiecentrum aanwezig is gelijkwaardig is aan de zorg in de vrije maatschappij. In de maatregel van bewaring is ook gemotiveerd dat er op dit moment geen medische bijzonderheden zijn waarvoor eiser in het detentiecentrum geen zorg kan krijgen. Als de zorg niet voldoende kan worden gegeven, dan kan eiser volgens verweerder onder meer worden overgeplaatst naar een regulier ziekenhuis. Eiser heeft niet gemotiveerd aangevoerd dat één en ander onjuist of anders zou zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 november 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.