ECLI:NL:RBDHA:2022:15086

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
NL22.21255
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.B.G.T. von Bóné, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 17 oktober 2022 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 21 oktober 2022 was opgeheven, waardoor de beoordeling zich beperkte tot de vraag of eiser recht had op schadevergoeding voor de periode waarin de maatregel van bewaring van kracht was geweest.

De rechtbank overwoog dat de bewaring niet onrechtmatig was, ondanks de prematuur uitgevoerde overdracht van eiser naar Duitsland, omdat er geen rechtsregel was die dit zou verbieden. Eiser had de mogelijkheid om zijn standpunt ter zitting naar voren te brengen, en de rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was op basis van de gronden die door verweerder waren aangevoerd. De rechtbank verwierp de stelling van eiser dat een lichter middel had kunnen worden opgelegd, aangezien eiser niet had voldaan aan eerdere verplichtingen en niet had meegewerkt aan zijn eigen vertrek.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, met de conclusie dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.21255
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.B.G.T. von Bóné),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 21 oktober 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou
onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, niet heeft betwist.
Uitzetting
4. Eiser stelt dat de beslissing om hem uit te zetten prematuur is geweest. Eiser is al uitgezet vóórdat een rechter zijn beroep tegen het bestreden besluit op een zitting heeft behandeld. Op deze wijze heeft hij geen mogelijkheid gehad om zelf uiteen te zetten waarom hij de toepassing van de maatregel van bewaring onrechtmatig acht. Op deze wijze wordt er een voorschot genomen op de uitslag van de bewaringszitting. Eiser vindt dit onrechtvaardig en een schending van de goede procesorde. Het voelt voor hem alsof er nu eigenlijk geen echte rechterlijke toets plaatsvindt, omdat hij al is overgedragen naar Duitsland.
5. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Er is geen rechtsregel die eraan in de weg staat om een vreemdeling op grond van de Dublinverordening op een zo kort mogelijke termijn over te dragen naar een ander land. Dat de overdracht eerder plaatsvindt dan de behandeling ter zitting van het beroep tegen de maatregel van bewaring, maakt die maatregel niet onrechtmatig. Evenmin maakt het de behandeling van dat beroep zinledig. Eiser heeft via zijn gemachtigde immers de mogelijkheid om ter zitting uiteen te zetten waarom hij de toepassing van de maatregel van bewaring onrechtmatig acht. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
6. Eiser stelt dat verweerder had kunnen volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Hij werkt namelijk mee aan zijn overdracht naar Duitsland, hetgeen inmiddels ook is gebleken.
7. De rechtbank overweegt het volgende. Aan eiser is eerder een meldplicht opgelegd. Verder zijn er met hem vertrekgesprekken gevoerd en heeft de Dienst Terugkeer & Vertrek hem aangeboden om zijn overdracht naar Duitsland te faciliteren. Eén en ander heeft niet geleid tot het vertrek van eiser. Tegen deze achtergrond heeft verweerder terecht niet volstaan met het andermaal opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. De beroepsgrond faalt.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 november 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.