In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker. De verzoeker had tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarin zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk was verklaard. Dit besluit was genomen op 29 november 2022. De verzoeker vorderde een voorlopige voorziening omdat hij op 7 december 2022 zou worden uitgezet naar Italië. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat de belangen van de verzoeker om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn beroep zwaarder wegen dan de belangen van de staatssecretaris om de verzoeker eerder over te dragen. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat de verzoeker niet mag worden overgedragen totdat de rechtbank op zijn beroep heeft beslist. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 759,-.