ECLI:NL:RBDHA:2022:15080

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
NL22.23332 en NL22.23333
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod wegens ongeloofwaardige verklaringen van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een procedure waarbij eiser, een Turkse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, waarbij ook een vertrektermijn werd opgelegd en een inreisverbod werd ingesteld. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 13 december 2022 zijn eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen.

De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser beoordeeld. Eiser had eerder onjuiste informatie verstrekt over zijn nationaliteit en herkomst, en zijn betrokkenheid bij de PKK werd door verweerder ongeloofwaardig geacht. De rechtbank constateerde dat er tegenstrijdigheden waren in het bestreden besluit met betrekking tot de duur van het inreisverbod, maar oordeelde dat dit een kennelijke verschrijving betrof. Eiser had niet voldoende onderbouwd dat hij problemen zou ondervinden bij terugkeer naar Turkije, en de rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn oordeel dat eiser zijn asielrelaas niet aannemelijk had gemaakt.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser had niet aangetoond dat hij gewetensbezwaren had tegen de militaire dienst, en de rechtbank oordeelde dat verweerder zich op het standpunt had kunnen stellen dat eiser geen onmenselijke behandeling te wachten stond. De uitspraak werd gedaan door mr. P.M. de Keuning, in aanwezigheid van griffier mr. C.M. van den Berg.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.23332 (beroep) en NL22.23333 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer / voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], eiser en verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Kurt-Gecoglu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G. Angela).

ProcesverloopBij besluit van 9 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook is aan eiser een vertrektermijn onthouden en is aan hem een inreisverbod opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de voorlopige voorziening, op 13 december 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande mededeling, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1997 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser heeft op 3 juni 2015 een asielaanvraag ingediend. Het besluit waarbij verweerder deze aanvraag heeft afgewezen staat in rechte vast. [1] Op 13 maart 2019 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Als novum voor deze opvolgende aanvraag heeft eiser verklaard dat hij in de eerdere asielprocedure onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn nationaliteit en zijn herkomst. Verder heeft eiser aan deze aanvraag ten grondslag gelegd dat hij betrokken is geweest bij de PKK en als gevolg daarvan problemen heeft ondervonden in Turkije.
2. Verweerder heeft de volgende elementen relevant geacht:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
betrokkenheid PKK;
problemen vanwege betrokkenheid PKK;
demonstraties;
problemen vanwege militaire dienst;
discriminatie.
Verweerder heeft elementen 1 en 6 geloofwaardig geacht, maar deze elementen zijn volgens verweerder onvoldoende zwaarwegend om tot verlening van een asielvergunning over te gaan. De overige relevante elementen heeft verweerder ongeloofwaardig bevonden. Omdat eiser verweerder bij zijn eerdere asielaanvraag heeft misleid over zijn identiteit en nationaliteit, heeft verweerder de onderhavige aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. [2] Verder heeft verweerder eiser ook een inreisverbod opgelegd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Nu verweerder eisers deelname aan de demonstraties geloofwaardig heeft geacht, en deze demonstraties verband houden met de PKK en de situatie van de Koerden in Turkije en Syrië, is het aannemelijk dat eiser gegronde vrees heeft bij terugkeer naar Turkije. Ten aanzien van zijn dienstweigering verwijst eiser naar het Algemeen Ambtsbericht van maart 2021 en het Thematisch Ambtsbericht van juli 2019. Hij had als dienstplichtontduiker in aanmerking moeten komen voor een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef, onder a, van de Vw. Verweerder heeft de vrees van eiser ten onrechte niet aannemelijk geacht. Verweerder heeft bij de beoordeling van zijn asielrelaas teveel gewicht toegekend aan de omstandigheid dat eiser in een eerdere procedure verkeerde gegevens heeft verstrekt.
Wat is het oordeel van de rechtbank
Inreisverbod
4. De rechtbank constateert dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op het inreisverbod een tegenstrijdigheid bevat. Op pagina 6 is opgenomen dat het inreisverbod van 10 jaar uit het voornemen blijft gehandhaafd, terwijl op pagina 2 van de beschikking is vermeld dat een inreisverbod van 2 jaar wordt opgelegd. Verweerder heeft bij aanvullende brief van 15 december 2022 toegelicht dat is bedoeld dat aan eiser een inreisverbod van 10 jaar wordt opgelegd, hetgeen uitgebreid gemotiveerd is in het voornemen. De vermelding van de duur van 2 jaar is volgens verweerder een kennelijke verschrijving. Eiser is het daarmee niet eens en voert in zijn brief van 21 december 2022 aan dat het vertrouwensbeginsel geschonden wordt indien wordt uitgegaan van 10 jaar. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het hier gaat om een kennelijke verschrijving en dat in het bestreden besluit is bedoeld een inreisverbod van 10 jaar op te leggen. Tegen het voornemen een inreisverbod van 10 jaar op te leggen is in de zienswijze niets aangevoerd. In het bestreden besluit is vermeld dat het inreisverbod van 10 jaar gehandhaafd wordt. Dat op pagina 2 van het bestreden besluit als duur van het inreisverbod 2 jaar wordt genoemd, merkt de rechtbank aan als een kennelijke verschrijving. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat in de beroepsgronden en in reactie op de brief van verweerder van 15 december 2022 geen gronden tegen (de duur van) het opgelegde inreisverbod zijn gericht.
De opmerking van eiser in zijn brief van 21 december 2022 dat het vertrouwensbeginsel wordt geschonden indien wordt uitgegaan van een inreisverbod van 10 jaar kan hem niet baten. Nu in het bestreden besluit zelf tegenstrijdige overwegingen over de duur van het inreisverbod zijn opgenomen, kan geen sprake zijn van een ondubbelzinnige toezegging. Eiser had daardoor kunnen weten dan wel moeten beseffen dat de informatie onjuist of onvolledig was.
Herhaling zienswijze in beroep
5. De rechtbank overweegt dat voor zover eiser in beroep niet nader heeft geconcretiseerd op welke punten de motivering van het bestreden besluit ontoereikend is, de enkele herhaling van de zienswijze in beroep niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden.
Betrokkenheid PKK
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser zijn betrokkenheid bij de PKK niet aannemelijk heeft gemaakt. Hiertoe heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser wisselend heeft verklaard over of hij zich wel of niet heeft aangesloten bij de PKK, over zijn gestelde activiteiten bij de PKK en de duur van de gestelde activiteiten. Verder heeft verweerder de verklaringen van eiser over de inhoud van de kranten die hij zes maanden zou hebben uitgedeeld als algemeen en summier mogen bestempelen. Daarbij heeft verweerder eiser ook kunnen tegenwerpen dat hij zijn betrokkenheid bij de PKK niet heeft kunnen aantonen middels documenten.
Problemen vanwege betrokkenheid PKK
7. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder de problemen vanwege eisers betrokkenheid bij de PKK niet te onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden. Eiser heeft geen concrete aanwijzingen naar voren gebracht dat hij op dit moment onder de negatieve aandacht staat van de autoriteiten vanwege zijn gestelde betrokkenheid bij de PKK of zijn gestelde familieleden. Het enkele vermoeden dat de Turkse autoriteiten misschien denken dat hij zich heeft aangesloten bij de PKK, omdat hij het niet eens met de familie van zijn vader, is daartoe onvoldoende. Daarbij heeft verweerder eiser terecht tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over deze gestelde familieleden en eiser geen inzicht heeft gegeven in de tegenstrijdige verklaringen.
Demonstraties
8. Ten aanzien van de geloofwaardig geachte deelname aan de protesten is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de protesten ten tijde van eisers deelname massaal zijn geweest en dat het mede vanwege de marginale rol van eiser niet aannemelijk is dat hij persoonlijk in de negatieve belangstelling van de autoriteiten is komen te staan. Gelet op het zeer geringe aandeel van eiser in de demonstratie is ook niet aannemelijk dat eiser op grond daarvan vervolging te vrezen heeft indien zijn deelname aan de demonstratie bekend zou raken bij de autoriteiten.
8.1.
Het betoog van eiser dat gelet op de geloofwaardig geachte demonstraties, in samenhang bezien met eisers verklaringen over de PKK en de situatie van de Koerden in Turkije en Syrië, aannemelijk is dat eiser gegronde vrees heeft bij terugkeer, volgt de rechtbank niet. Zoals overwogen onder punt 6 en 7, heeft verweerder eisers betrokkenheid bij de PKK en de daaruit voortvloeiende problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden, omdat eiser hierover wisselende, algemene en summiere verklaringen heeft afgelegd. De enkele omstandigheid dat eiser wel heeft deelgenomen aan de demonstraties, maakt dit niet anders. Ook de algemene situatie van de Koerden in Turkije en Syrië, maakt, gelet op de aard van de tegenwerpingen, de geloofwaardigheidsbeoordeling niet anders. Verweerder ontkent de situatie van de Koerden in Turkije en Syrië namelijk niet. Dit laat, mede gelet op wat hiervoor is overwogen, echter onverlet dat eiser zijn asielrelaas niet aannemelijk heeft gemaakt.
Problemen vanwege militaire dienst
9. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser geen verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef, onder a van de Vw had hoeven verlenen. Verweerder heeft hiertoe kunnen overwegen dat, hoewel er een dienstplicht geldt in Turkije, eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gewetensbezwaren heeft tegen de militaire dienst en problemen zal ondervinden. Zo heeft eiser ongerijmd verklaard over zijn aversie en bezwaren tegen de militaire dienst. Eiser heeft verklaard dat PKK zich houdt aan regels, terwijl de PKK bekend staat als een terroristische organisatie. Daarnaast rijmt eisers verklaring dat hij absoluut tegen geweld is, tegen niemand wil vechten en tegen het doden van mensen is, niet met het gedrag van eiser. Hij is immers meerdere malen strafrechtelijk veroordeeld, waaronder in verband met een inbraak en overvallen waarbij geweld is gepleegd en gedreigd is met geweld.
9.1.
Ook heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdens het vervullen van de dienstplicht zal worden ingezet tegen zijn eigen volk. Verweerder heeft daarbij kunnen verwijzen naar het door eiser aangehaalde Thematisch Ambtsbericht van juli 2019, waaruit blijkt dat bij operaties in het zuidoosten van Turkije alleen beroepsmilitairen worden ingezet. Ook vermeldt dit ambtsbericht dat dienstplichtigen niet meer worden ingezet bij gevechtshandelingen. Verder blijkt uit het ambtsbericht dat eiser de dienstplicht kan afkopen. Dat dit voor eiser financieel niet mogelijk zou zijn, heeft hij niet onderbouwd.
9.2.
De verwijzing van eiser in beroep naar het Algemeen Ambtsbericht van maart 2021, maakt het voorgaande niet anders. Uit het bericht volgt dat dienstplichtweigeraars onevenredig of discriminatoir kunnen worden bestraft indien zij hun dienstweigering koppelen aan politieke motieven. Nu eiser niet genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat hij gewetensbezwaren heeft, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser geen onmenselijke behandeling te wachten staat bij het vervullen van zijn dienstplicht.
Geloofwaardigheidsbeoordeling
10. Het betoog van eiser dat verweerder bij geloofwaardigheidsbeoordeling te veel gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat eiser in een eerdere procedure verkeerde gegevens heeft verstrekt, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft zowel in het voornemen als in het bestreden besluit een uitgebreide geloofwaardigheidsbeoordeling verricht en op grond daarvan de relevante elementen ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft dit standpunt ook niet nader onderbouwd. De beroepsgrond slaagt aldus niet.
Wat is de conclusie?
11. Verweerder heeft de aanvraag kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond.
12. Het beroep is ongegrond. Nu met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 11 maart 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:2580.
2.Op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).