ECLI:NL:RBDHA:2022:15048

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
09-095915-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing in vereniging met geweld, met letsel voor het slachtoffer

In deze strafzaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 november 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 2002, die wordt beschuldigd van poging tot afpersing in vereniging. De feiten vonden plaats op 8 november 2020 in Nieuwerkerk aan den IJssel, waar de verdachte samen met medeverdachten het slachtoffer heeft belaagd en met een mes heeft verwond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, hoewel niet de grootste rol, wel degelijk een actieve bijdrage heeft geleverd aan de poging tot afpersing. De officier van justitie eiste een jeugddetentie van 15 dagen en een werkstraf van 60 uur, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van de poging tot afpersing en legde een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 1 dag op, met een werkstraf van 60 uur, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie indien de werkstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade die door de mededaders was veroorzaakt. De rechtbank heeft de redelijke termijn overschreden, maar volstond met een constatering hiervan. De rechtbank besloot het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de leeftijd en de ontwikkeling van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer strafzaken
Parketnummer: 09-095915-21
Datum uitspraak: 10 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter zitting

De strafzaak tegen de verdachte is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 oktober 2022.
De officier van justitie in deze zaak is mr. C.M. Offers en de advocaat van de verdachte is mr. T. Sönmez te Den Haag. De verdachte is op de zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt verweten dat hij op 8 november 2020 in Nieuwerkerk aan den IJssel, met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] af te persen.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat het feit bewezen wordt verklaard en dat aan de verdachte hiervoor, met toepassing van het jeugdstrafrecht, een jeugddetentie wordt opgelegd van 15 dagen met aftrek van voorarrest, en een werkstraf van 60 uur te vervangen door 30 dagen jeugddetentie als de verdachte die werkstraf niet (naar behoren) uitvoert.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Vaststaande feiten
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de zitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering worden gebruikt als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 8 november 2020 werd geprobeerd in Nieuwerkerk aan den IJssel [slachtoffer] te beroven. Dit gebeurde door een groepje jongemannen. De aangever reed in een auto naar de plek, waar hij een afspraak had met een van de medeverdachten. Vlak bij die plek hielden de verdachte en twee medeverdachten zich schuil in de bosjes. De aangever werd door een andere medeverdachte uit zijn auto gelokt en daarop kwamen verdachte en de medeverdachten uit de bosjes tevoorschijn. De aangever werd belaagd en verzette zich. Hij raakte met een medeverdachte in een worsteling terecht, die eindigde nadat de aangever in zijn bovenbeen geraakt werd met het mes dat deze medeverdachte in zijn hand had. De aangever kon ontkomen. De verdachte is met de drie medeverdachten op camera gezien toen zij in Nieuwerkerk aan den IJssel liepen, kort voordat het feit plaatsvond.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de verdachte als medepleger van het feit kan worden aangemerkt.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat bewezen is dat de verdachte het feit heeft medegepleegd. De verdachte is met de drie medeverdachten naar de plaats delict gelopen en op de opnamen van de beveiligingscamera’s waar de verdachten langs liepen is te horen dat door de jongens wordt gezegd “dan gaat ie open, dan moet je gelijk instappen en dan komen wij gelijk. Maar iemand moet takkie doen.” Takkie is straattaal voor “gesprek”. De verdachte heeft zich met twee medeverdachten schuil gehouden in de bosjes en is daaruit met hen tevoorschijn gekomen toen [slachtoffer] uit zijn auto was gekomen. Hij wist toen waarom hij dat deed: hij wist van het plan, had de bedoeling om mee te doen en deed dat ook, ook al had hij niet het grootste aandeel in het plegen van het strafbare feit. De verdachte heeft verklaard dat hij is weggegaan toen hij de vriendin van de aangever hoorde gillen. Hij heeft de worsteling van de aangever met een of meer medeverdachten gezien. Hij heeft dus pas afstand van de poging genomen toen die bijna ten einde was, zodat er geen sprake was van een vrijwillige terugtred.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft verklaard dat hem was verzocht om mee te komen omdat er een ruzie was, dat hij niet wist dat er een plan was om de aangever te beroven en dat hij ook niet wist dat een medeverdachte een mes had.
De advocaat bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde feit. Op grond van het bewijs kan niet worden vastgesteld dat de verdachte wist van een plan om de aangever te beroven. De verdachte is, als meeloper, alleen bij het feit aanwezig geweest en had zo een heel kleine rol. Voor zover er wel sprake zou zijn geweest van een strafbare voorbereiding, dan leidt dat niet tot een andere conclusie, omdat er enkel poging ten laste is gelegd.
4.4
De beoordeling
Uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt dat er van te voren een plan is doorgesproken om van het slachtoffer hasj aan te nemen waarna een medeverdachte dit zou aannemen en weglopen, waarna vervolgens verdachte en de andere medeverdachten het slachtoffer van zijn spullen zouden beroven. De verdachte staat op camerabeelden die gemaakt zijn vlak voordat het feit plaatsvond. Op deze beelden is te zien dat hij met drie mannen richting de plaats delict loopt en is te horen dat zij opmerkingen maken waarvan de rechtbank, net als de officier van justitie, mede gelet op de verklaring van [medeverdachte 1] , het aannemelijk vindt dat die over het te plegen feit gaan en duiden op het feit dat de mannen een plan hadden gemaakt. Volgens de verklaring van de verdachte heeft hij zich met twee medeverdachten in de bosjes verstopt, dicht bij de plek waar de aangever zou komen, en heeft hij daar gewacht tot een medeverdachte de aangever uit de auto had gelokt. De verdachte is toen met de twee medeverdachten tevoorschijn gekomen en is aanwezig gebleven in de buurt van de auto tot het moment dat de poging ten einde was.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat er sprak was van een onderlinge taakverdeling tussen de verdachten bij de poging tot beroving, en dat de verdachte daar ook zijn rol in had. Hij versterkte de groep daders getalsmatig door aanwezig te zijn, door met de medeverdachten samen uit de bosjes te springen en ogenschijnlijk in te stemmen en paraat te staan om mee te helpen. De verdachte heeft daarmee een rol van betekenis gehad, hoewel zijn rol niet de grootste was.
De rechtbank acht gelet op het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan het medeplegen van de poging tot beroving heeft schuldig gemaakt.
In bijlage II heeft de rechtbank de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen opgenomen.

5.De bewezenverklaring

Op grond van de bewijsmiddelen en op grond van de conclusies hierboven, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder tenlastegelegde heeft begaan.
Bewezenverklaard wordt ten aanzien van de verdachte dat:
hij op 8 november 2020 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld of enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer] toebehoorde,
- [slachtoffer] als groep heeft benaderd en daarmee een numeriek overwicht ten opzichte van [slachtoffer] heeft gecreëerd en
- zichtbaar voor [slachtoffer] een mes heeft vastgehouden en
- [slachtoffer] om geld en spullen heeft gevraagd en
- [slachtoffer] tegen het hoofd heeft gestompt en geslagen en tegen het lichaam heeft geduwd en
- [slachtoffer] met een mes in diens hand heeft gesneden en
in diensbeen heeft gestoken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.
Het meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Het feit en de verdachte zijn strafbaar.

7.De straf en/of maatregel

7.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet over een op te leggen straf uitgelaten.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Volgens het gezamenlijk gemaakte plan om de aangever te beroven, werd de aangever op een plaats waar de verdachte en medeverdachten zich in de bosjes schuilhielden, door een medeverdachte uit zijn auto gelokt. Daarop zijn de verdachte en andere medeverdachten uit de bosjes tevoorschijn gesprongen en werd de aangever belaagd. De aangever is in een worsteling met een medeverdachte terechtgekomen, die eindigde nadat de aangever in zijn bovenbeen geraakt werd met het mes dat de medeverdachte in zijn hand had. De aangever kon terug in de auto stappen en ontkomen.
Met het medeplegen van deze poging tot beroving heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een ander en geprobeerd om eigendommen van een ander af te pakken onder dreiging en met gebruik van geweld. Dit neemt de rechtbank de verdachte kwalijk. Dergelijke feiten brengen schade toe aan het slachtoffer en veroorzaken gevoelens van onveiligheid, niet alleen bij het slachtoffer maar ook bij andere mensen in de samenleving.
De rechtbank weegt aan de andere kant mee dat de verdachte niet degene is geweest die een aansturende of leidende rol had bij de feiten en zelf niet degene was die enig geweld heeft gebruikt.
Strafblad
Blijkens zijn strafblad is de verdachte, na het plegen van het feit, door de rechtbank te Rotterdam schuldig verklaard aan een ander strafbaar feit. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is daarom van toepassing.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten die over de verdachte zijn opgemaakt door de Reclassering Nederland.
De Reclassering schrijft dat de verdachte in de delict-situatie lijkt te zijn terechtgekomen door groepsdruk en zijn hang naar spanning in die tijd. Door de justitiële gevolgen, namelijk de aanhouding en het wachten op de zitting, heeft hij kunnen nadenken over zijn toekomst en gekozen voor een leven zonder delicten. Er zijn geen nieuwe contacten met justitie en verdachte heeft zich gericht op werk en inkomen. Daarnaast is hij gestopt met middelengebruik en werd hij in zijn veranderingsproces gesteund door zijn familie. De Reclassering ziet een stijgende lijn in het functioneren van de verdachte. Hij lijkt niet meer impulsief te handelen en staat stil bij de gevolgen voor hemzelf en anderen zoals ongerustheid binnen zijn familie. De Reclassering verwacht dat hij afstand kan houden van de negatieve contacten uit het verleden en dat hij zich blijft richten op zijn baan. De verdachte is zelf tot de nodige inzichten gekomen, en kan die toepassen. Interventies of toezicht vindt de Reclassering niet meer nodig gezien het positieve verloop van het schorsingstoezicht en de wijze waarop de verdachte zich ontwikkeld heeft.
Het recidiverisico wordt ingeschat als laag, en lager dan eerder werd geschat vanwege de positieve ontwikkeling van de verdachte.
Geadviseerd wordt om bij een veroordeling, alleen een voorwaardelijke straf op te leggen, nu een onvoorwaardelijke straf de positieve wending het leven van de verdachte zou doorkruisen. Ook een werkstraf wordt uitvoerbaar geacht.
Toepasselijk recht
De rechtbank moet de vraag beantwoorden, of de verdachte volgens het minderjarigen- of meerderjarigenstrafrecht bestraft moet worden. De verdachte was 18 jaar oud ten tijde van het feit. De rechtbank heeft bij jongvolwassen van 18 tot 23 jaar de mogelijkheid om het strafrecht voor minderjarigen toe te passen als daar redenen voor zijn die te maken hebben met de persoon van de verdachte zelf of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
De Reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen, omdat de verdachte impulsief handelde bij het delict en hij in die tijd beïnvloedbaar was door de vrienden met wie hij omging.
De rechtbank besluit het strafrecht voor minderjarigen toe te passen. Zij is van oordeel dat dat het meest passend is, gezien de informatie over de persoon van de verdachte en over zijn ontwikkeling.
De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht en zal het advies deels opvolgen, zoals hierna wordt overwogen.
Redelijke termijn
De redelijke termijn waarbinnen een jeugdstrafzaak moet zijn afgedaan is zestien maanden. In deze zaak is die termijn met drie maanden overschreden. De rechtbank volstaat met de constatering hiervan.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS.
De rechtbank weegt de ernst van het feit en de rol van de verdachte iets anders dan de officier van justitie. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijke straf, nu de verdachte zich positief heeft ontwikkeld en het recidivegevaar is ingeschat als laag. De rechtbank wil evenmin de positieve ontwikkeling van de verdachte doorkruisen door een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die zwaarder is dan het al uitgezeten voorarrest en zal daarom een werkstraf opleggen, naast een zeer korte jeugddetentie.
Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 1 dag, en een werkstraf van 60 uren, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie als de verdachte deze niet of niet naar behoren verricht, passend en geboden is. De rechtbank zal bepalen dat de aftrek van het uitgezeten voorarrest (16 dagen) zal plaatsvinden als volgt: een dag van de dag jeugddetentie en de resterende 15 dagen naar de maatstaf van 2 uren per dag.

8.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft een schadevergoeding gevorderd van € 1.8115,72, te vermeerderen met de wettelijke rente,. Dit bedrag bestaat uit € 275,72 aan materiële schade en € 1.540,00 aan immateriële schade.
Mr. T.J.J. Gallee heeft de vordering op de zitting namens mr. M.P. de Klerk toegelicht.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de schade die de aangever heeft opgelopen, veroorzaakt is door het geweld dat tegen hem is gepleegd en de verdachte niet actief aan het geweld heeft deelgenomen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft zich niet over de vordering uitgelaten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de verdachte als medepleger hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die de mededaders hebben veroorzaakt.
Het gevorderde bedrag voor materiële schade, € 275,72, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en hoofdelijk toe te wijzen.
Ten aanzien van het gevorderde voor immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 500,00 toewijsbaar is. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte slechts de schade tot dit bedrag heeft aangetoond.
De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 775,72 en zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 8 november 2020 is ontstaan, en de vordering wordt voor het overige afgewezen.
Deze beslissing brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 775,72, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 november 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] .

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 45, 47, 63, 77a, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 5 is omschreven en kwalificeert dit als
poging tot medeplegen van afpersing;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 1 dag;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een
werkstrafvoor de duur van
60 uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
30 dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze werkstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt de veroordeelde hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van
€ 775,72, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 november 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, met veroordeling van de veroordeelde in de kosten van de benadeelde partij gemaakt - tot op heden begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering voor het overige af;
legt aan veroordeelde op de hoofdelijke verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 775,72, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 november 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
bepaalt dat de veroordeelde bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij dan wel de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter,
en mr. D.L.S. Ceulen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A.W. Hoefnagels, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 10 november 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 8 november 2020 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen, in elk geval
enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer] toebehoorde,
- [slachtoffer] (als groep) heeft benaderd en/of (daarmee) een numeriek
overwicht ten opzichte van [slachtoffer] heeft gecreëerd en/of
- zichtbaar voor [slachtoffer] (een) mes(sen) heeft vastgehouden en/of
- [slachtoffer] om geld en/of spullen heeft gevraagd en/of
- [slachtoffer] tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of tegen
het lichaam heeft geduwd en/of
- [slachtoffer] met een mes in diens hand heeft gesneden en/of been heeft
gestoken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht,
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Bijlage II
Redengevende inhoud van de bewijsmiddelen
1. de verklaring van de verdachte op de zitting:
Ik blijf bij mijn verklaring zoals ik die heb afgelegd bij de politie. Ik was met [medeverdachten] . Ik dacht dat het om een ruzie ging en zou alleen aanwezig zijn. Ik zag dat [medeverdachte 2] naar de auto ging en toen de bestuurder naar [medeverdachte 2] toe liep, ben ik met de anderen uit de bosjes gekomen. Ik zag het meisje in de auto zitten. Ik ben weggerend toen het meisje gilde.
2. het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer] , pagina 20-22 van dossier nummer PL1500_2020337595:
Op 8 november 2020 reed ik in mijn auto met mijn vriendin naar Nieuwerkerk. Op een gegeven moment stond ik stil op [locatie 1] . Ik zag drie jongens uit de bosjes rennend naar me toe komen. Ik ben uit de auto gesprongen. Er werd met het mes gezwaaid. Ze zeiden geld geld, spullen spullen geef al je spullen. Uit reflex pakte ik het mes vast. Minimaal 2,5 minuut heb ik zitten worstelen. Ik werd door die Noord Afrikaan met een vuist in mijn gezicht geslagen. Hij ging naar de bijrijders kant waar mijn vriendin zat en zij begon te gillen. Voordat ze wegliepen riep de Noord Afrikaan tegen de Nederlander dat hij mij moest steken. Hij stak mij in mijn bovenbeen.
3. de verklaring van [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris op 9 april 2021, rc-nummer 21-004154:
We hebben ergens afgesproken, vlakbij het winkelcentrum. Dennis zei dat hij de hasj zou aannemen en weglopen en dan zou het slachtoffer uitstappen en achter hem aanlopen. Dan zouden wij uit de bosjes komen om zijn spullen te pakken die hij in de auto had.
4. het proces-verbaal bevindingen camerabeelden, pagina 58 e.v. van het dossier:
Er zijn een drietal beveiligingscamera’s. Te weten:
1. [locatie 2]
2. [locatie 3]
3. Stadstoezicht
Op 8 november 2020, is te zien op de camerabeelden van Stadstoezicht, welke zicht heeft op [locatie 1] en [locatie 4] in Nieuwerkerk aan den IJssel, dat er vier jongens vanuit [locatie 5] over de [locatie 4] lopen. Te zien is dat zij rechts afslaan [locatie 1] op, in de richting van de Dreef. Verderop op [locatie 1] , ter hoogte van 77, is dezelfde groep te zien. Te zien is dat deze groep in de richting van [locatie 6] blijft lopen. Deze camera heeft ook geluidsopname. Omdat niet te zien is wie het uitspreekt is gekozen voor de afkorting OS (Onbekende Stem).
Wel is te horen dat het om twee stemmen gaat.
Letterlijke uitwerking:
OS1: Dan gaat ie open, dan moet je gelijk instappen en dan komen wij gelijk. Maar iemand moet takkie doen.
De hierboven genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.