ECLI:NL:RBDHA:2022:15047

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2022
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
NL22.19482
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Afwijzing van verzoek om internationale bescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde mr. E. van Hoof, een beroep heeft ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Utrecht, waar eiseres aanwezig was met een tolk, N. Slim, en de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris het bestreden besluit heeft gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Nederland op grond van de Dublinverordening heeft vastgesteld dat Denemarken verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Eiseres heeft aangevoerd dat haar aanvraag wel in behandeling had moeten worden genomen, omdat zij vreest voor indirect refoulement naar Syrië. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Denemarken een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank wijst erop dat eiseres in Denemarken een asielaanvraag heeft ingediend en dat de Deense autoriteiten haar aanvraag zullen behandelen. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling hoefde te nemen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19482

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

Vnummer [V-nummer 1]
mede namens haar minderjarig kind:
[minderjarige] ,
Vnummer [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. T.H. Meeuwis),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

ProcesverloopBij besluit van 28 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Slim. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bestreden besluit
1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Denemarken een verzoek om terugname gedaan. Denemarken heeft dit verzoek aanvaard.
Verder overweegt verweerder dat niet aannemelijk is gemaakt dat het beleid waar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van
6 juli 2022 [1] over gaat van toepassing is op eiseres. Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de Deense autoriteiten hun niet konden of wilden helpen.
Gronden van beroep
2. Eiseres voert aan dat verweerder zijn asielaanvraag wel in behandeling had moeten nemen. Verweerder had het verzoek om internationale bescherming op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich moeten trekken. Doordat verweerder dat niet heeft gedaan, handelt verweerder in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Eiseres voert verder aan dat zij in een asielprocedure in Denemarken geen mogelijkheid zal hebben om nieuwe feiten en omstandigheden aan te voeren, waardoor het gezin vatbaar zal zijn voor uitzetting naar Syrië. Eiseres heeft Denemarken namelijk op eigen initiatief verlaten om in Nederland asiel aan te vragen. Zij doet daarom een beroep op de uitspraak van de ABRvS van 6 juli 2022. Eiseres en echtgenoot hebben op 5 juli 2022 (voor einde van hun vergunning) Denemarken verlaten omdat echtgenoot ernstige problemen heeft met een criminele organisatie in Kopenhagen en Arhus. Ze zijn met de dood bedreigd, waartegen de Deense autoriteiten onvoldoende bescherming konden bieden.
Eiseres is bekend met allergie, diabetes, schildklierproblemen; daarin had verweerder ook reden moeten zien om eiseres niet uit te zetten.
Oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het resultaat van het onderzoek in het Eurodac-systeem blijkt dat eiseres in Denemarken een asielaanvraag heeft ingediend. Het Deense Eurodac-nummer van eiseres begint met DK1. De rechtbank verwijst hierbij naar artikel 2, derde lid, van Verordening (EG) 407/2002 [2] , waarin is opgenomen dat gegevens van asielzoekers worden aangeduid met een ''1'', zoals ook in het resultaat van het onderzoek naar eisers vingerafdrukken staat vermeld. Uit lijst A van bijlage II bij de uitvoeringsverordening (EU) nr. 118/2014 volgt dat een treffer in Eurodac geldt als bewijs van de indiening van een asielverzoek. Artikel 22, derde lid, van de Dublinverordening bepaalt evenwel dat een vreemdeling bewijs kan leveren van het tegendeel. Eiseres is hier niet in geslaagd. De stelling van eiseres dat zij nooit een asielaanvraag heeft ingediend in Denemarken, is onvoldoende om voorbij te gaan aan de gegevens die in het Eurodac-systeem zijn geregistreerd en het claimakkoord met Denemarken. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat eiseres in Denemarken een verblijfsvergunning voor gezinshereniging heeft ontvangen.
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
5. Eiseres voert aan dat zij bij terugkeer naar Denemarken een risico loopt op refoulement. Refoulement is het uitzetten van iemand naar een land waar hij of zij het reële risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarbij verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de ABRvS van 6 juli 2022. De ABRvS heeft in deze uitspraak het toetsingskader uiteengezet voor zaken waarin een vreemdeling betoogt dat hij bij overdracht aan een andere lidstaat indirect een reëel risico loopt op refoulement. Uitgangspunt blijft dat verweerder ervan uit mag gaan dat in de lidstaten een effectieve en gelijkwaardige bescherming wordt geboden tegen refoulement, ook als beschermingsbeleid tussen lidstaten verschilt. Het is aan eiseres om dit uitgangspunt te weerleggen. Eiseres moet naast een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid ook concrete aanknopingspunten naar voren brengen waaruit blijkt dat niet alleen het bestuursorgaan maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat haar niet zal beschermen tegen refoulement.
6. Eiseres heeft gesteld dat zij bij overdracht aan de Deense autoriteiten het risico
loopt op indirect refoulement naar Syrië als bedoeld onder 5. Over deze gestelde vrees voor indirect refoulement is de rechtbank van oordeel dat eiseres die vrees, onder verwijzing naar meergenoemde uitspraak van de ABRvS, niet aannemelijk heeft gemaakt. Tussen partijen is niet in geschil, gelet op de verklaring van eiseres op zitting, dat zij niet uit de regio Damascus komt, die Denemarken veilig acht en Nederland niet. Het verschil in asielbeleid tussen Denemarken en Nederland op dit punt brengt voor eiseres dan ook geen risico op indirect refoulement met zich omdat het Deense beleid niet op haar van toepassing is. Eiseres heeft ook niet gesteld dat zij door de Deense autoriteiten op grond van dat beleid is behandeld of dreigde te worden behandeld.
7. De vrees van eiseres dat de Deense autoriteiten bij het afdoen van haar
asielaanvraag aan haar tegenwerpen zij op eigen initiatief Denemarken heeft verlaten en dat
Denemarken dat zal aanmerken als een daad waarmee eiseres blijk van heeft gegeven dat zij geen behoefte heeft aan internationale bescherming, volgt de rechtbank niet. Met het
claimakkoord van 13 mei 2022 hebben de Deense autoriteiten immers gegarandeerd dat zij
de aanvraag van eiseres zullen behandelen. De stelling dat eiseres geen nieuwe feiten en
omstandigheden zal kunnen aanvoeren volgt de rechtbank ook niet. Hoewel eiseres een
asielaanvraag heeft ingediend in Denemarken, is gesteld noch gebleken dat de Deense
autoriteiten haar asielaanvraag inhoudelijk hebben behandeld. Zij heeft wel een vergunning
voor gezinshereniging gekregen. De rechtbank volgt haar daarom niet in haar zorg dat de
Deense autoriteiten niet inhoudelijk naar haar asielverzoek zullen kijken.
8. Verder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij in Denemarken geen hulp heeft kunnen inroepen tegen de problemen die eiseres en haar echtgenoot hebben meegemaakt. Tot slot heeft verweerder in de medische omstandigheden van eiseres die zij heeft aangevoerd geen reden hoeven zien om het verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen. Daarover heeft verweerder kunnen overwegen dat eiseres haar medische situatie niet heeft onderbouwd. Daarnaast is van belang dat niet is gebleken dat er een verschil is in de medische verzorgingsmogelijkheden in Denemarken ten opzichte van Nederland.
9. Verweerder heeft daarom de asielaanvraag van eiseres niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling hoeven nemen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr.A. Wilpstra - Foppen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Verordening (EG) nr. 407/2002 van de Raad van 28 februari 2002 tot vaststelling van sommige uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 2725/2000 betreffende de instelling van "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin.