ECLI:NL:RBDHA:2022:15045

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
NL22.21287
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.L. van Riel, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 19 oktober 2022 was genomen. Dit besluit hield in dat de eiser op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 in bewaring was gesteld. Tijdens de zitting op 31 oktober 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zonder titel was vastgehouden van 17.00 uur tot 18.00 uur, maar oordeelde dat er geen sprake was van een periode waarin de eiser zonder geldige titel van zijn vrijheid was ontnomen. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De beroepsgrond van de eiser werd verworpen, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 1 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.21287
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.L. van Riel),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer Cherradi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Zonder titel vastgehouden
1. Eiser stelt dat hij van 17.00 uur tot 18.00 uur zonder titel is vastgehouden. In het proces-verbaal van ophouding en onderzoek van 19 oktober 2022 staat namelijk dat de ophouding van eiser op 19 oktober 2022 om 17.00 uur is opgeheven, omdat hij in bewaring wordt gesteld. Blijkens de maatregel van bewaring is deze echter pas op
19 oktober 2022 om 18.00 uur opgelegd. Eiser stelt dat de belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen, omdat hij heeft aangegeven dat hij wil meewerken aan zijn vertrek.
Volgens verweerder betreft de vermelding dat de maatregel van bewaring om 18.00 uur is opgelegd een kennelijke verschrijving.
2. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de elektronische ondertekening op pagina 3 van het bestreden besluit blijkt dat dit besluit op 19 oktober 2022 om 16.52.09 uur is ondertekend. Voorts blijkt uit dezelfde pagina dat een afschrift van de maatregel onmiddellijk aan eiser is
uitgereikt. Eén en ander maakt aannemelijk dat de maatregel van bewaring daadwerkelijk rond
17
uur is ingegaan en dat de vermelding dat dit om 18.00 uur is geweest een verschrijving betreft. De rechtbank is aldus niet gebleken dat er sprake is geweest van een periode waarin eiser zonder geldige titel van zijn vrijheid ontnomen is geweest. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser alleen de lichte grond onder 4e heeft betwist. Ter zitting heeft verweerder de lichte grond onder 4e prijs gegeven. De rechtbank is van oordeel dat de niet betwiste gronden voldoende zijn om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. De beroepsgrond faalt.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 november 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.