ECLI:NL:RBDHA:2022:15044

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
Nl22.21259
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.L. van Riel, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 19 oktober 2022 was genomen. Dit besluit hield in dat de eiser op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 in bewaring werd gesteld. Tijdens de zitting op 31 oktober 2022 heeft de eiser aangevoerd dat hij zonder titel was vastgehouden van 17.00 uur tot 18.00 uur, terwijl de maatregel van bewaring pas om 18.00 uur zou zijn opgelegd. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de maatregel van bewaring daadwerkelijk om 17.00 uur is ingegaan, en dat de vermelding van 18.00 uur een kennelijke verschrijving betrof. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een periode waarin de eiser zonder geldige titel van zijn vrijheid was ontnomen, en verwierp deze beroepsgrond.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was op basis van de risico's dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, en dat er voldoende gronden waren om aan te nemen dat de maatregel noodzakelijk was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Ook is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 november 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.21287
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.L. van Riel),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer Cherradi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Zonder titel vastgehouden
1. Eiser stelt dat hij van 17.00 uur tot 18.00 uur zonder titel is vastgehouden. In het proces-verbaal van ophouding en onderzoek van 19 oktober 2022 staat namelijk dat de ophouding van eiser op 19 oktober 2022 om 17.00 uur is opgeheven, omdat hij in bewaring wordt gesteld. Blijkens de maatregel van bewaring is deze echter pas op
19 oktober 2022 om 18.00 uur opgelegd. Eiser stelt dat de belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen, omdat hij heeft aangegeven dat hij wil meewerken aan zijn vertrek.
Volgens verweerder betreft de vermelding dat de maatregel van bewaring om 18.00 uur is opgelegd een kennelijke verschrijving.
2. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de elektronische ondertekening op pagina 3 van het bestreden besluit blijkt dat dit besluit op 19 oktober 2022 om 16.52.09 uur is ondertekend. Voorts blijkt uit dezelfde pagina dat een afschrift van de maatregel onmiddellijk aan eiser is
uitgereikt. Eén en ander maakt aannemelijk dat de maatregel van bewaring daadwerkelijk rond
17
uur is ingegaan en dat de vermelding dat dit om 18.00 uur is geweest een verschrijving betreft. De rechtbank is aldus niet gebleken dat er sprake is geweest van een periode waarin eiser zonder geldige titel van zijn vrijheid ontnomen is geweest. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser alleen de lichte grond onder 4e heeft betwist. Ter zitting heeft verweerder de lichte grond onder 4e prijs gegeven. De rechtbank is van oordeel dat de niet betwiste gronden voldoende zijn om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. De beroepsgrond faalt.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 november 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.