ECLI:NL:RBDHA:2022:15028
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag op grond van Dublin-overeenkomst
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 september 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, was van mening dat Nederland verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn aanvraag. Echter, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft in zijn besluit van 2 september 2022 aangegeven dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, op basis van de Dublin-overeenkomst.
De verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 20 september 2022 was de verzoeker afwezig, maar de verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Na de behandeling van de zaak heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er op dat moment geen noodzaak meer was voor een voorlopige voorziening. Dit was gebaseerd op de uitspraak die op dezelfde dag in een andere zaak (NL22.17446) was gedaan, waarin de rechtbank al had geoordeeld over het beroep van de verzoeker. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en bekendgemaakt op 28 september 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.