3.5Standpunt
(…)
Gelet op het feit dat RSB Retail + Service Bank GmbH namens GMS Verbund GmbH in het tweede kwartaal van 2018 tevergeefs heeft getracht om bij [eiseres] eerdere leveringen te incasseren is reeds in het tweede kwartaal komen vast te staan dat de laatste vier facturen niet betaald zullen worden. (…) Ik zal daarom een correctie aanbrengen van € 69.499.
(…)
Omdat de 15.483 paar schoenen niet meer aanwezig zijn, ben ik er wel van uit gegaan dat alle schoenen zijn verkocht. Nu niet is aangetoond dat de goederen naar Duitsland zijn vervoerd, zal het nultarief worden geweigerd. Dit betekent dat het algemene omzetbelastingtarief van 21% moet worden toegepast. Ik ben ervan uit gegaan dat de vergoeding € 1.114.430 bedraagt. Hierover is € 234.030 omzetbelasting verschuldigd.”
8. Naar aanleiding van het controlerapport is met dagtekening 6 september 2019 de teruggaafbeschikking gegeven en is met dagtekening 30 september 2019 de naheffingsaanslag opgelegd. De naheffingsaanslag is als volgt berekend:
Verzoek om teruggaaf over het tweede kwartaal 2018 -/- € 125.711
Correctie facturen [bedrijfsnaam 2] BV € 69.499
Correctie nultarief
€ 234.030
Te betalen € 177.818
9. In de beroepsfase heeft eiseres een vertaling van het verslag van het getuigenverhoor van de directeur van [bedrijfsnaam buitenland 2] van 3 mei 2019 overgelegd. In het verslag staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“Vraag: Wat kunt u zeggen over de transporten voor [ [bedrijfsnaam buitenland 1] ] op 31 augustus 2019 en 1 september 2019?
Antwoord: Ik heb deze bestelling ontvangen om goederen uit Nederland op te halen. Deze transporten heb ik persoonlijk uitgevoerd. Ik haalde het op in Nederland en bracht de goederen naar de G(…)markt.
(...)
Vraag: Waar zijn de goederen precies afgeleverd?
Antwoord: Op de G(…)markt in Keulen heeft het bedrijf [ [bedrijfsnaam buitenland 1] ] een kantoor achter op de grote vrachtwagenparkeerplaats. Iemand van het bedrijf heeft het meegenomen.
Vraag: Waarom heeft de ontvanger geen ontvangstbevestiging ondertekend?
Antwoord: Normaal gesproken wel, ik mail ze de vrachtbrieven. Het zou me verbazen als ik het niet had laten tekenen. Misschien ontbrak er een stempel, maar er zou een handtekening op moeten staan.
(...)
Vraag: Hoe werd de rekening betaald? Is er bewijs?
Antwoord: Ja, daar zou ik naar moeten zoeken. De rekening werd direct contant betaald in Keulen.
Vraag: Kun je je nog herinneren hoe laat je in de buurt van het adres in [plaats 2] was?
Antwoord: Ik kan het me niet meer precies herinneren. Ik moet daar ergens andere goederen hebben afgeleverd en de andere goederen daar opgehaald. Ik denk dat het rond lunchtijd was.
(...)
Vraag: Wie was er namens het andere bedrijf, kunt u de personen of personen beschrijven?
Antwoord: Een oudere man van in de zestig en een man van in de veertig en vijftig. Ik weet het niet meer precies, het is te lang geleden. Maar het waren Nederlanders. Ik kan alleen maar zeggen dat ik in Duitsland werd verwelkomd door iemand met een Oost-Europees accent.
Vraag: Wie heeft de vrachtbrief ondertekend?
Antwoord: Ik heb getekend en meestal de ontvanger en afzender. Wie dat precies was weet ik niet meer.
(...)
Vraag: Hoe laat ben je vertrokken uit [plaats 2] ?
Antwoord: Het laden duurt tussen de 1-2 uur. Ik ben daar niet gebleven. Dus ik reed zo’n middag weg, denk ik.
Vraag: Wanneer heeft u de goederen gelost in Duitsland?
Antwoord: Zoals ik al zei, dat was in de G(…)markt maar ik weet niet meer of het op dezelfde dag was. Ik zou het op de vrachtbrief moeten opzoeken.
(...)”
10. Verder heeft eiseres in de beroepsfase e-mails overgelegd van [C] sr aan de heer [D] ( [D] ) van [bedrijfsnaam buitenland 1] (van respectievelijk 20 en 26 november 2018,
3 januari en 25 maart 2019 en een e-mail van [D] aan [C] sr van 23 november 2018. Deze
e-mails luiden, chronologisch weergegeven:
“Dear [ [D] ]
We didnt recieve a payment. Can you please check of the payment is allready payed to us
1 Will hear from you
[ [C] sr]
Hallo [ [C] sr],
wir brauchen noch etwa 45 Tage weil, meine Kunde erst dann bezahlt.
Vielen Dank für deine Verständnis.
Mit freundlichen Grüβen
[ [D] ]
Dear [ [D] ],
Can you please confirm the agreement for the payment at 1 april 2019
Greetz
[ [C] sr]
Dear [ [D] ]
As we agreed we Will recieve te payment at 1 april 2019
Hopfully can went everthing well this time
Greetz
[ [C] sr]”
11. In geschil of verweerder de aftrek van de door [bedrijfsnaam 2] BV in rekening gebrachte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2018 terecht heeft gecorrigeerd op grond van artikel 29, zevende lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) en of verweerder de toepassing van het nultarief terecht heeft geweigerd op de levering van de partij sportschoenen. Verder is in geschil of de boetebeschikking terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.
12. Eiseres stelt dat zij recht heeft op teruggaaf van de op de facturen van [bedrijfsnaam 2] BV aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2018. Eiseres was in het tweede kwartaal van 2018 namelijk nog eigenaar van de schoenen en er was toen geen sprake van niet betalen van die facturen. Op dat moment was dus ook nog geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 29, zevende lid, van de Wet OB. Ook stelt eiseres dat verweerder niet consequent is. De afnemer van de schoenen, [bedrijfsnaam buitenland 1] , heeft namelijk tot op heden niet betaald aan eiseres en daarom dient de maatstaf van heffing op de voet van artikel 29, eerste lid, van de Wet OB te worden verminderd tot nihil. Eiseres stelt verder dat zij met de door haar overgelegde bescheiden heeft aangetoond dat de goederen zijn afgeleverd bij [bedrijfsnaam buitenland 1] in Keulen, Duitsland. Ook de chauffeur heeft bij de Duitse politie verklaard dat hij de goederen heeft opgehaald in [plaats 2] en heeft afgeleverd in Keulen. Eiseres heeft een factuur verzonden en herhaaldelijk gerappelleerd en toen betaling uitbleef heeft eiseres een advocaat in Duitsland ingeschakeld om rechtsmaatregelen te treffen tegen [bedrijfsnaam buitenland 1] . Verweerder heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat er aanwijzingen zijn geweest van onregelmatigheden of fraude, aldus nog steeds eiseres. Verder stelt eiseres dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Eiseres verzoekt de naheffingsaanslag en de vergrijpboete te verminderen tot nihil en over het tweede kwartaal van 2018 een teruggaaf omzetbelasting te verlenen van € 125.711.
13. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de op de aangifte in aftrek gebrachte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2018 voor een bedrag van € 69.499 terecht is gecorrigeerd op grond van artikel 29, zevende lid, van de Wet OB omdat toen reeds vaststond dat de vier facturen, waar dit bedrag op ziet, niet betaald zouden worden. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de aftrek van deze voorbelasting terecht is geweigerd omdat eiseres, gelet op de gedragingen van haar bestuurders, wist of behoorde te weten dat zij met de handeling waarvoor aanspraak op aftrek wordt gemaakt, deelnam aan OB-fraude in het kader van een keten van leveringen. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat de betreffende goederen naar een andere EU-lidstaat zijn vervoerd, zodat de toepassing van het nultarief terecht is geweigerd. Verder heeft eiseres in ieder geval niet voldoende zorgvuldig gehandeld nu er aanwijzingen waren van onregelmatigheden en/of fraude in de keten. De vergrijpboete is volgens verweerder terecht en naar het juiste bedrag opgelegd.
Beoordeling van het geschil
De teruggaafbeschikking
14. Het verzoek om teruggaaf bestaat uit het bedrag van € 69.499 dat betrekking heeft op de vier facturen van [bedrijfsnaam 2] BV (zie onder 4) en uit een bedrag van € 56.212 dat verder niet in geschil is. Dat betekent dat verweerder het verzoek om teruggaaf in beginsel had moeten honoreren tot een bedrag van € 56.212. Hij heeft echter het verzoek om teruggaaf geheel afgewezen en het bedrag van € 56.212 betrokken in de berekening van de naheffingsaanslag die daardoor op een lager bedrag is vastgesteld. Aangezien de naheffingsaanslag mede betrekking heeft op het tweede kwartaal van 2018 heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de teruggaafbeschikking op nihil mogen stellen en het verzoek om teruggaaf in de berekeningen van de naheffingsaanslag mogen betrekken. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat eiseres gezien de wettelijke bepalingen over de berekening en vergoeding van belastingrente, door deze handelwijze niet is benadeeld.
Weigering teruggaaf inzake de facturen van [bedrijfsnaam 2] BV
15. De ondernemer die ingevolge artikel 15 van de Wet OB omzetbelasting in aftrek heeft gebracht ter zake van aan hem verrichte leveringen, wordt het afgetrokken bedrag naar evenredigheid als belasting verschuldigd op het tijdstip waarop komt vast te staan dat hij de vergoeding waarop dat bedrag betrekking heeft, niet (geheel) zal betalen (artikel 29, zevende lid, van de Wet OB). Nu de naheffingsaanslag ziet op de periode 1 januari 2018 tot en met 30 september 2018 en daarin ook de op de aangifte voor het tweede kwartaal 2018 als voorbelasting vermelde omzetbelasting is betrokken, is de vraag of (uiterlijk) op 30 september 2018 is komen vast te staan dat eiseres de vier facturen van [bedrijfsnaam 2] BV niet zou betalen. De bewijslast hiervoor ligt bij verweerder.
16. Verweerder heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd en overgelegd aannemelijk gemaakt dat op 30 september 2018 vaststond dat eiseres de vier facturen van [bedrijfsnaam 2] BV niet zou betalen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. GMS heeft voor eiseres acht eerdere facturen van [bedrijfsnaam 2] BV, voor een totaalbedrag van € 854.340,59, voldaan. Het was voor GMS niet mogelijk om dit voorgeschoten bedrag (deels) van de RegioBank-rekening van eiseres af te boeken omdat het saldo op die rekening ontoereikend was. De teruggaaf omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2018 is weliswaar op deze RegioBank-rekening van eiseres gestort maar zij heeft dit bedrag binnen enkele dagen overgeboekt naar andere bankrekeningen. Eiseres heeft het bedrag (tot op heden) ook niet op andere wijze terugbetaald aan GMS. Toen voor GMS bleek dat eiseres de bedragen op de hiervoor bedoelde acht facturen niet zou terugbetalen, weigerde zij om nog facturen voor eiseres te voldoen. GMS heeft de vier facturen dus niet (namens eiseres) betaald. Op 8 juni 2018 verliep de betaaltermijn van die facturen. Niet in geschil is dat eiseres de vier facturen evenmin heeft voldaan. Eiseres heeft op geen enkele manier contact gezocht met [bedrijfsnaam 2] BV over de betaling van de facturen en heeft verder niets overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat zij van plan was die facturen ooit nog te zullen betalen. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat uiterlijk op 30 september 2018 vaststond dat de vier facturen niet zouden worden voldaan. Anders dan eiseres stelt, is voor het al dan niet van toepassing zijn van artikel 29, zevende lid, van de Wet OB niet van belang of, en zo ja wanneer, de afnemer van eiseres aan haar betaalt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aftrek van € 69.499 dus terecht gecorrigeerd op de voet van artikel 29, zevende lid, van de Wet OB. Deze beroepsgrond slaagt niet.
17. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres 15.483 paar sportschoenen heeft verkocht aan [bedrijfsnaam buitenland 1] voor € 1.114.430. Voor de toepassing van het nultarief is echter onder meer vereist dat de betreffende goederen in verband met die levering zijn vervoerd naar een andere EU-lidstaat.De bewijslast hiervoor ligt bij eiseres.
18. Eiseres is niet in deze op haar rustende bewijslast geslaagd. Uit de door eiseres overgelegde bescheiden blijkt niet waarheen de sportschoenen zijn vervoerd. Verweerder heeft terecht erop gewezen dat de in de controlefase overgelegde CMR’s en de in de bezwaarfase overgelegde CMR’s innerlijk tegenstrijdig zijn. Zo staat op de in de controlefase overgelegde CMR, ter zake van de levering op 31 augustus 2018, bij onderdeel 2 (Empfänger) alleen ‘L(…)’, terwijl bij de in de bezwaarfase overgelegde CMR ter zake van deze levering bij dit onderdeel ‘L(…) GmbH’ staat. Verder is de stempel van transportbedrijf C op de ene CMR bij onderdeel 16 gezet en op de andere CMR bij onderdeel 17. Op beide in de controlefase overgelegde CMR’s ter zake van de levering op 31 augustus 2018 ontbreekt een handtekening voor ontvangst van de goederen. Ook de ter zake van de levering op 1 september 2018 overgelegde CMR’s wijken op verschillende punten van elkaar af. Zo staat bij onderdeel 4 op de ene CMR de plaatsnaam en datum anders geschreven dan op de andere CMR en ontbreekt bij onderdeel 24 (Gut empfängen) de ondertekening en datum van ontvangst op de in de controlefase overgelegde CMR, terwijl dat niet het geval is bij de in de bezwaarfase ontvangen CMR. Aan de echtheid van de CMR’s kan dus sterk worden getwijfeld. Zodoende heeft eiseres hiermee ook niet aannemelijk gemaakt dat de goederen naar een andere EU-lidstaat, in dit geval Duitsland, zijn vervoerd. Verder hecht de rechtbank onvoldoende geloof aan de verklaring van de chauffeur om tot het oordeel te komen dat de sportschoenen naar Duitsland zijn vervoerd. Dit komt met name doordat de chauffeur zich bepaalde essentiële zaken niet kan herinneren, waaronder of de goederen op dezelfde dag of op verschillende dagen zijn afgeleverd en waarom niet is afgetekend voor ontvangst. Verder is het al dan niet aanmanen van [bedrijfsnaam buitenland 1] door eiseres niet relevant voor het antwoord op de vraag waarheen de goederen zijn vervoerd. Hetgeen eiseres overigens nog heeft aangevoerd, doet aan het voorgaande ook niet af. Verweerder heeft de toepassing van het nultarief dus terecht gecorrigeerd. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
19. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de rentebeschikking. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht te veel rente in rekening is gebracht, is niet gebleken.
20. De vergrijpboete is gebaseerd op artikel 67f van de Awr waarin is bepaald dat indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat omzetbelasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald, aan de belastingplichtige een vergrijpboete kan worden opgelegd. Verweerder stelt dat sprake is van grove schuld. De bewijslast dat hiervan sprake is, ligt bij hem. Het enkele feit dat eiseres niet aan de hand van boeken en bescheiden heeft kunnen aantonen dat de goederen van Nederland naar Duitsland zijn vervoerd, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Daaruit volgt namelijk nog niet dat sprake is van opzet of grove schuld. Aldus is verweerder niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast. De vergrijpboete kan daarom niet in stand blijven.
Schending van artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
21. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, zodat sprake is van schending van artikel 8:42 van de Awb. Voor zover het gaat om de facturen van [bedrijfsnaam 2] BV van het eerste kwartaal van 2018 en de pakbonnen, mist de stelling feitelijke grondslag nu deze stukken in kopie tot de gedingstukken behoren.
Voor de overige stukken geldt dat, voor zover verweerder daar al de beschikking over had, eiseres niet in haar belangen is geschaad door het niet overleggen daarvan. Zij beschikte immers zelf ook over deze stukken en kon deze desnoods zelf aan de rechtbank verstrekken, zoals zij overigens ook heeft gedaan. De rechtbank ziet dan ook geen reden enig gevolg te verbinden aan het feit dat verweerder de betreffende stukken niet heeft overgelegd.
Verweerder heeft ter ondersteuning van zijn standpunt dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat de goederen naar een andere EU-lidstaat zijn vervoerd, gewezen op het door de Duitse autoriteiten ingestelde onderzoek bij [bedrijfsnaam buitenland 2] en op het politieonderzoek aangaande eiseres, [C] sr en [C] jr. Pas ter zitting heeft eiseres erover geklaagd dat de onderliggende stukken van het Duitse onderzoek ontbreken. De rechtbank acht deze klacht tardief nu reeds in het controlerapport aan de bevindingen uit dat onderzoek wordt gerefereerd. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding de zaak te heropenen en deze stukken alsnog op te vragen bij verweerder. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat de bewijslast in dit kader op eiseres rust en het, gezien de weergave van de bevindingen van de Duitse autoriteiten, niet waarschijnlijk is dat uit die ontbrekende stukken zou blijken dat de goederen wel naar Duitsland zijn vervoerd.
22. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep met zaaknummer SGR 21/1731 gegrond te worden verklaard voor zover het betrekking heeft op de vergrijpboete en dient het beroep met zaaknummer SGR 21/1732 ongegrond te worden verklaard.
23. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de vergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759, en een wegingsfactor 1 voor de zwaarte van de zaak).