ECLI:NL:RBDHA:2022:15017

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1975
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrek van omzetbelasting voor diensten ten behoeve van aandelenoverdracht en interne reorganisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2022 uitspraak gedaan over de aftrekbaarheid van omzetbelasting door eiseres, een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Eiseres had een naheffingsaanslag omzetbelasting ontvangen van de Belastingdienst over het tijdvak van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018. De naheffingsaanslag was opgelegd omdat de Belastingdienst van mening was dat de kosten van de diensten die aan eiseres waren gefactureerd, niet in aftrek konden worden gebracht. Eiseres stelde dat de diensten verband hielden met een interne reorganisatie en de overdracht van aandelen in de targetvennootschappen, en dat zij daarom recht had op aftrek van de omzetbelasting.

De rechtbank oordeelde dat de economische realiteit van de situatie was dat de diensten waren verleend ten behoeve van de verkoop van de targetvennootschappen aan een externe koper, en niet voor de interne reorganisatie. Eiseres kon niet aannemelijk maken dat de kosten van de diensten rechtstreeks en onmiddellijk verband hielden met haar economische activiteiten. De rechtbank volgde de stelling van de Belastingdienst dat alleen de aandeelhouders belang hadden bij de diensten, en dat eiseres niet de afnemer was van de diensten. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen recht had op aftrek van de omzetbelasting en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van het bewijs dat kosten daadwerkelijk verband houden met de economische activiteiten van de ondernemer, en dat de bewijslast hiervoor bij eiseres ligt. De rechtbank wees ook op de noodzaak om aan te tonen dat de kosten deel uitmaken van de algemene kosten van de onderneming, wat eiseres niet kon doen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/1975
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 december 2022 in de zaak tussen
[eiseres] BV, eiseres
(gemachtigde: mr. W. de Baat),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

22/1975

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 oktober 2021 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd.
Verweerder heeft voor de zitting een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2022.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen
mr. [A] en mr. [B] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Zij bestaat op 23 mei 2018 uit een moedervennootschap ( [bedrijfsnaam 1] ), dochtervennootschappen en kleindochtervennootschappen. De aandelen in [bedrijfsnaam 1] zijn op dat moment in handen van vier aandeelhouders.
2. De activiteiten van eiseres bestaan uit transport over weg en water en opslag van goederen. Op 13 december 2017 heeft een derde (de externe koper) een bod gedaan op één van de activiteiten van eiseres, te weten: het transport van containers over binnenwater. Deze activiteit werd op dat moment uitgeoefend in een aantal vennootschappen die tot de fiscale eenheid behoorden (hierna te noemen: de targetvennootschappen). Partijen zijn vervolgens in onderhandeling getreden en één en ander heeft uiteindelijk geleid tot de verkoop van de targetvennootschappen.
3. Voorafgaand aan de verkoop heeft eiseres het hierna onder 4 tot en met 12 vermelde stappenplan doorlopen.
4. Op 24 mei 2018 is een nieuwe dochtervennootschap van [bedrijfsnaam 1] opgericht ( [bedrijfsnaam 2] BV), de nieuwe dochter valt binnen de fiscale eenheid.
5. Op 24 mei 2018 hebben de aandeelhouders een nieuwe vennootschap opgericht ( [bedrijfsnaam 3] BV) die niet in de fiscale eenheid wordt opgenomen. De aandelen van [bedrijfsnaam 3] BV zijn rechtstreeks in handen van de aandeelhouders van [bedrijfsnaam 1] .
6. Op 1 juni 2018 zijn de aandelen van [bedrijfsnaam 1] in de andere vennootschappen dan de targetvennootschappen (de non-targetvennootschappen) overgedragen aan [bedrijfsnaam 2] BV. Voor zover de non-targetvennootschappen dochtervennootschappen waren van [bedrijfsnaam 1] zijn ze daarmee kleindochtervennootschappen van haar geworden.
7. Op 1 juni 2018 draagt één andere dochtervennootschap van [bedrijfsnaam 1] haar aandelen in een aantal targetvennootschappen over aan [bedrijfsnaam 1] . [bedrijfsnaam 1] was al in bezit van de aandelen in andere targetvennootschappen. Alle targetvennootschappen zijn nu dochtervennootschappen geworden van [bedrijfsnaam 1] .
8. Op 1 juni 2018 worden de aandelen in [bedrijfsnaam 1] door de aandeelhouders
overgedragen aan [bedrijfsnaam 3] BV waardoor de hele fiscale eenheid onder [bedrijfsnaam 3] BV komt zonder dat [bedrijfsnaam 3] BV deel uitmaakt van de fiscale eenheid. De situatie wordt dan - versimpeld weergegeven – als volgt.
9. Op 1 juni 2018 heeft [bedrijfsnaam 1] de targetvennootschappen verkocht en geleverd aan [bedrijfsnaam 3] BV voor een bedrag van € 41.673.657. [bedrijfsnaam 3] BV blijft de koopsom schuldig aan [bedrijfsnaam 1] . De situatie van de target- en non-targetvennootschappen is dan – versimpeld weergegeven – als volgt.
10. [bedrijfsnaam 1] doet een dividenduitkering ter hoogte van de koopsom van stap 9 aan [bedrijfsnaam 3] BV onder verrekening van de schuld ter zake van die koopsom van [bedrijfsnaam 3] BV aan [bedrijfsnaam 1] .
11. [bedrijfsnaam 3] BV verkoopt en levert op 1 juni 2018 [bedrijfsnaam 1] met haar dochtervennootschap en kleindochtervennootschappen terug aan de vier aandeelhouders voor een bedrag van € 1. De situatie wordt – versimpeld weergegeven – dan als volgt.
12. Op 14 juni 2018 verkopen en leveren de vier aandeelhouders [bedrijfsnaam 3] BV en haar dochtervennootschappen, zijnde de targetvennootschappen, aan de externe koper voor een bedrag van € 41.573.657.
13. Op 14 juni 2018 worden de aandelen van één van de vier aandeelhouders, alsmede een deel van de aandelen van één van de andere aandeelhouders ingekocht door [bedrijfsnaam 1] . De dan drie resterende aandeelhouders storten vervolgens in totaal € 10.000.000 in [bedrijfsnaam 1] .
14. In 2018 zijn aan eiseres facturen uitgereikt voor diensten ten behoeve van de hiervoor vermelde interne reorganisatie en verkoop van de targetvennootschappen. Eiseres heeft de omzetbelasting op deze facturen van in totaal € 91.300 op de voet van artikel 2 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) in aftrek gebracht. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit bedrag niet voor aftrek in aanmerking komt en heeft dat bedrag bij de onderhavige aanslag nageheven.

Geschil15. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of eiseres recht heeft op aftrek van de omzetbelasting die aan haar is gefactureerd voor diensten in het kader van het stappenplan.

16. Eiseres stelt dat zij de afnemer is van de diensten. Zij is de overeenkomsten aangegaan met de dienstverleners, de kosten zijn aan haar gefactureerd en zij heeft de facturen betaald. Eiseres heeft ook het belang bij die diensten, aangezien de diensten uitsluitend betrekking hebben op de interne reorganisatie en de overdracht van de aandelen in de targetvennootschappen aan [bedrijfsnaam 3] BV. De omzetbelasting is dus aftrekbaar. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd verklaard dat de verkoop van de targetvennootschappen de overdracht van een deel van de onderneming is als bedoeld in artikel 37d van de Wet OB, alsook dat de aandelenoverdracht binnen het kader van de onderneming heeft plaatsgevonden, waardoor de kosten die hierop betrekking hadden algemene kosten zijn als bedoeld in het Besluit van 3 augustus 2004, CPP 2004/1709M, Stcrt. 2004, 177 (het Besluit).
17. Verweerder stelt primair dat de fiscale eenheid en met name [bedrijfsnaam 1] niet de afnemer is van de diensten en alleen de afnemer heeft recht op aftrek van omzetbelasting. Hij voert daartoe aan dat niet de fiscale eenheid of [bedrijfsnaam 1] belang heeft gehad bij de diensten, maar de aandeelhouders. De diensten zijn namelijk verricht ten behoeve van de verkoop van de targetvennootschappen aan de externe koper.
Subsidiair stelt verweerder dat, als de rechtbank van oordeel is dat eiseres wel de afnemer is van de diensten, er geen rechtstreeks en onmiddellijk verband is tussen de diensten en de economische activiteiten van eiseres.
Meer subsidiair stelt verweerder dat een derde belang heeft gehad bij de diensten, namelijk de aandeelhouders, en dat het belang van de aandeelhouders niet ondergeschikt is aan het belang van eiseres. [1]
Beoordeling van het geschil
18. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Wet OB heeft een als zodanig handelende ondernemer recht op aftrek van de omzetbelasting die hem in rekening is gebracht ter zake van aan hem verrichte leveringen van goederen en verleende diensten, voor zover die goederen en diensten worden gebruikt voor belaste prestaties. Het begrip “gebruikt voor” houdt in dat in beginsel een rechtstreeks en onmiddellijk verband dient te bestaan tussen het verworven goed of de verworven dienst en die belaste prestaties.
19. De bewijslast voor het recht op aftrek van voorbelasting rust op eiseres. In beginsel kan zij daarvoor volstaan met het overleggen van de facturen waarop die belasting aan haar in rekening is gebracht. Het is dan aan verweerder om aannemelijk te maken dat de in rekening gebrachte omzetbelasting desalniettemin niet voor aftrek in aanmerking komt.
20. Verweerder heeft gesteld dat eiseres niet de afnemer is van de diensten. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat niet eiseres maar de aandeelhouders belang hebben gehad bij de aandelenoverdracht, omdat de diensten zijn verleend ten behoeve van de verkoop van de targetvennootschappen door de aandeelhouders aan de externe koper. Eiseres heeft dat weersproken. Volgens eiseres hebben de diensten uitsluitend betrekking op de interne reorganisatie en overdracht van de aandelen in de targetvennootschappen door [bedrijfsnaam 1] aan [bedrijfsnaam 3] BV en heeft zij daarom direct belang gehad bij de diensten. Eiseres heeft er in dit licht op gewezen dat de onder 14 genoemde facturen aan haar zijn uitgebracht.
21. De rechtbank is van oordeel dat, alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, de economische realiteit is dat het uiteindelijke doel van de (rechts)handelingen, waarop de diensten betrekking hadden, is geweest de verkoop van de targetvennootschappen door de aandeelhouders aan de externe koper.
22. De rechtbank volgt verweerder echter niet in zijn stelling dat eiseres niet de afnemer is van de diensten. De rechtbank acht aannemelijk dat [bedrijfsnaam 1] de opdrachten heeft verstrekt aan de dienstverleners. Er is ook aan [bedrijfsnaam 1] gefactureerd en zij heeft de facturen betaald. De diensten zijn daarmee verleend aan de fiscale eenheid. Eiseres is derhalve de afnemer van de diensten.
23. Verweerder heeft subsidiair gesteld dat de diensten niet rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met de economische activiteiten van eiseres.
24. Vaststaat dat de kosten geen rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met een of meer concrete, door eiseres in een later stadium verrichte (belaste) leveringen of diensten. Een als zodanig handelende ondernemer heeft echter ook recht op aftrek van omzetbelasting wanneer de kosten voor de aan hem verrichte leveringen of diensten deel uitmaken van de algemene kosten van die ondernemer en de kosten als zodanig zijn opgenomen in de prijs van door hem geleverde goederen of verrichte diensten. Dergelijke kosten houden dan rechtstreeks en onmiddellijk verband met de algehele economische activiteit van de ondernemer. [2]
25. Als kosten noodzakelijkerwijs zijn gemaakt om bepaalde economische activiteiten mogelijk te maken of het voortbestaan van die economische activiteiten veilig te stellen, kan dat het bestaan van het vereiste rechtstreekse en onmiddellijke verband aantonen. [3]
26. Eiseres heeft gesteld dat de verkoop van de targetvennootschappen nodig was om het voortbestaan van [bedrijfsnaam 1] te garanderen. De externe koper zou een grote concurrent worden op de Nederlandse markt voor containertransport en zij deed aan eiseres een bijzonder goed bod. De transactie was daarom onvermijdelijk. Verder heeft eiseres aangevoerd dat de na de verkoop van de targetvennootschappen resterende activiteiten van [bedrijfsnaam 1] verliesgevend waren en dat de aandeelhouders daarom € 10.000.000 hebben gestort in [bedrijfsnaam 1] .
27. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met wat zij heeft gesteld niet aannemelijk gemaakt dat de diensten noodzakelijk waren om het voortbestaan van [bedrijfsnaam 1] te garanderen. Eiseres heeft haar stellingen met geen enkel bewijs onderbouwd. Uit de stukken blijkt niet dat de overgebleven activiteiten verliesgevend waren en overigens is ook geen duidelijkheid verschaft over wat eiseres/ [bedrijfsnaam 1] zou gaan doen met de storting van € 10.000.000 en of [bedrijfsnaam 1] daarmee zou zijn gered. Hieruit volgt dat niet aannemelijk is geworden dat de kosten rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met de economische activiteiten van eiseres. Overigens is door eiseres ook niet aannemelijk gemaakt dat de kosten die zij heeft gemaakt deel uitmaken van de algemene kosten en als zodanig zijn opgenomen in de prijs van de door haar verrichte diensten.
28. Ook het beroep van eiseres op artikel 37d van de Wet OB en het Besluit kan haar niet baten. Zoals de rechtbank hiervoor onder 21 heeft overwogen, zijn de (rechts)handelingen verricht met als doel de verkoop van de targetvennootschappen door de aandeelhouders aan de externe koper. De diensten waarvoor eiseres aftrek van omzetbelasting claimt zijn in dat kader verricht en niet, zoals eiseres stelt, ten behoeve van de interne reorganisatie en de overdracht van de aandelen in de targetvennootschappen aan [bedrijfsnaam 3] BV.
29. Eiseres heeft op bovengenoemde gronden geen recht op aftrek van de omzetbelasting die aan haar in rekening is gebracht voor de in geding zijnde diensten. De naheffingsaanslag is daarom terecht aan haar opgelegd.
30. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
31. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, voorzitter, en mr. J.J. Arts en
mr. H.W.M. van Kesteren, leden, in aanwezigheid van mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.Vgl. HvJ 1 oktober 2020, C‑405/19, ECLI:EU:C:2020:785 (Vos Aannemingen BVBA).
2.Vgl. Hof van Justitie 14 september 2017, C-132/16 (Iberdrola Inmobiliaria Real Estate Investments), ECLI:EU:C:2017:683, punt 29.
3.Vgl. Hof van Justitie Iberdrola, punt 33 en 34.