ECLI:NL:RBDHA:2022:15013
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Overdracht van een asielzoeker aan Zweden op basis van de Dublinverordening met vrees voor rivaliserende bendes
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de overdracht van een asielzoeker aan de autoriteiten van Zweden op basis van de Dublinverordening. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. L. Soedamah, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 25 augustus 2022 was genomen. In dit besluit werd bepaald dat de eiser zou worden overgedragen aan Zweden, waar hij vreesde voor zijn leven vanwege rivaliserende bendes. Tijdens de zitting op 13 september 2022 was de eiser echter niet verschenen, ondanks dat hij had aangekondigd een nadere toelichting te willen geven op zijn vrees.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eiser zijn vrees voor rivaliserende bendes in Zweden niet voldoende heeft onderbouwd. Er was geen asielaanvraag ingediend en er ontbrak een asieldossier waaruit feiten of omstandigheden konden blijken die de gestelde vrees onderbouwden. Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat de beroepsgrond van de eiser niet doel trof. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, in aanwezigheid van griffier mr. M.A.W.M. Engels, en is bekendgemaakt op 20 september 2022.