In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser, een Syrische vreemdeling, was opgelegd op 6 oktober 2022. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij verweerder stelde dat de noodzakelijke documenten voor de terugkeer van eiser naar Roemenië voorhanden waren. Eiser betwistte echter dat deze documenten daadwerkelijk beschikbaar waren en voerde aan dat hij in eerste instantie terug zou moeten keren naar Cyprus, wat volgens de informatie in het dossier niet mogelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot 10 oktober 2022, maar vanaf 11 oktober 2022 onrechtmatig, omdat verweerder niet had aangetoond dat de noodzakelijke documenten voor terugkeer op korte termijn beschikbaar waren. De rechtbank heeft daarom de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en verweerder veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 800,- aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, evenals de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 oktober 2022.