ECLI:NL:RBDHA:2022:15003

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
NL22.20089
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Syrische vreemdeling en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser, een Syrische vreemdeling, was opgelegd op 6 oktober 2022. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij verweerder stelde dat de noodzakelijke documenten voor de terugkeer van eiser naar Roemenië voorhanden waren. Eiser betwistte echter dat deze documenten daadwerkelijk beschikbaar waren en voerde aan dat hij in eerste instantie terug zou moeten keren naar Cyprus, wat volgens de informatie in het dossier niet mogelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot 10 oktober 2022, maar vanaf 11 oktober 2022 onrechtmatig, omdat verweerder niet had aangetoond dat de noodzakelijke documenten voor terugkeer op korte termijn beschikbaar waren. De rechtbank heeft daarom de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en verweerder veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 800,- aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, evenals de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.20089
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen).

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer Lotfi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1992.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat de voor de terugkeer van betrokkene noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte tijd voorhanden zullen zijn.
3. Eiser voert aan dat deze maatregel van bewaring is opgelegd met het oog op terugkeer naar Roemenië. De noodzakelijke bescheiden voor terugkeer naar Roemenië waren, volgens verweerder, namelijk voorhanden. Het is onduidelijk waarom eiser zou moeten terugkeren naar Roemenië. Dat zou op basis van een “removal order” zijn, maar die mist in het dossier. Het is ook onduidelijk hoe verweerder bij Roemenië is gekomen. Daarbij is er een vlucht geboekt naar Roemenië voor 10 oktober 2022, deze vlucht is echter geannuleerd. Wat de reden daarvan is, is voor eiser niet bekend. Daarbij komt dat eiser in eerste instantie zou moeten terugkeren naar Cyprus. De terugkeer naar Cyprus was niet
mogelijk, dat blijkt uit de vertrekgesprekken en het additionele ketendocument van 6 oktober 2022. Hierin staat dat eiser niet terug kan keren naar Cyprus op basis van zijn paspoort en zijn verlopen verblijfsvergunning in combinatie met het bericht van verweerder dat eiser nog verblijfsrecht heeft op Cyprus. Het lijkt er niet op dat eiser kan terug keren naar Cyprus, nu niet en ook niet over drie of vier weken. Zowel terugkeer naar Cyprus als naar Roemenië is dus niet mogelijk. Er wordt dus niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 59, tweede lid, van de Vw, waardoor de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
4. De rechtbank constateert dat eiser in bewaring is gesteld op 6 oktober 2022, omdat de noodzakelijke bescheiden voor terugkeer naar Roemenië voorhanden waren, dan wel dat deze bescheiden binnen korte termijn voorhanden zouden zijn. Eiser zou via een removal order naar Roemenië kunnen terugkeren. Voor eiser stond een vlucht gepland naar Roemenië op 10 oktober 2022. Ter zitting heeft verweerder uitgelegd dat deze vlucht is geannuleerd, omdat de Koninklijke Marechaussee heeft aangegeven dat de toegang tot Roemenië voor eiser niet gewaarborgd kon worden.
Verder blijkt uit het additioneel ketendocument van 6 oktober 2022 dat Transavia na overleg met de Cypriotische grenswacht heeft laten weten dat eiser niet terug kan keren naar Cyprus op zijn paspoort en zijn verlopen voorlopige verblijfsvergunning in combinatie met het bericht van verweerder dat eiser nog verblijfsrecht heeft op Cyprus.
5. Verweerder heeft ter zitting uitgelegd dat de maatregel van bewaring nog niet is opgeheven, omdat momenteel gekeken wordt naar de mogelijkheden om eiser over te dragen aan Cyprus. Als dit mogelijk blijkt te zijn, kan eiser snel worden overgedragen aan de Cypriotische autoriteiten, omdat zijn paspoort voorhanden is. Dat betekent dat de noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser terecht betwist dat de noodzakelijke bescheiden (binnen korte termijn) voorhanden zijn. Op het moment dat eiser in bewaring werd gesteld leken deze bescheiden wel voorhanden te zijn voor zijn terugkeer naar Roemenië, namelijk een geldig paspoort en een removal order. Op 10 oktober 2022 bleek dat deze bescheiden onvoldoende waren voor de terugkeer van eiser naar Roemenië. Uit het additioneel ketendocument van 6 oktober 2022 blijkt dat het voor eiser niet mogelijk is om terug te keren naar Cyprus met zijn paspoort, een verlopen verblijfsvergunning en het bericht van verweerder dat eiser verblijfsrecht heeft in Cyprus. De noodzakelijke bescheiden voor terugkeer naar Cyprus zijn dus niet voorhanden en of deze op korte termijn voorhanden zullen zijn is onduidelijk. Verder heeft verweerder nadat de vlucht van eiser op 10 oktober 2022 was geannuleerd geen directe acties ondernomen om te kijken wat de mogelijkheden zijn voor terugkeer naar Cyprus. Verweerder gaat nu pas kijken of er toch niet een mogelijkheid bestaat om de terugkeer van eiser naar Cyprus te regelen. Dat is te laat. Ook is onzeker of eiser überhaupt teruggestuurd kan worden naar Cyprus.
Naar het oordeel van de rechtbank is de maatregel van bewaring daarom tot en met 10 oktober 2022 rechtmatig geweest, maar vanaf 11 oktober 2022 is deze maatregel onrechtmatig opgelegd, omdat niet blijkt dat de noodzakelijke bescheiden (op korte termijn) voorhanden zijn en verweerder vanaf dat moment al actie had moeten ondernemen om te bepalen of de terugkeer van eiser naar Cyprus nog mogelijk was. Dat betekent dat de maatregel met ingang van heden moet worden opgeheven. De beroepsgrond slaagt.
7. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 11 oktober 2022 onrechtmatig. De rechtbank beveelt daarom de opheffing van de maatregel van bewaring per heden.
8. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 8 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 0 x € 130,- (verblijf politiecel) en 8 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 700,-.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 800,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 oktober 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.