ECLI:NL:RBDHA:2022:14987

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
NL22.19948
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over bewaring van vreemdeling en de toetsing van de bewaringsgronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, van Poolse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 5 oktober 2022 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat hij onvoldoende informatie had over het strafrechtelijke voortraject dat aan zijn aanhouding ten grondslag lag. De rechtbank oordeelde dat de bewaringsrechter niet bevoegd is om te oordelen over de strafrechtelijke aanhouding, waardoor deze beroepsgrond niet slaagde.

De rechtbank beoordeelde verder de gronden voor de bewaring. De Staatssecretaris had overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser voerde aan dat een lichter middel, zoals een meldplicht, opgelegd had kunnen worden, vooral gezien zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder de zwangerschap van zijn vriendin. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris terecht had besloten om niet met een lichter middel vol te staan, omdat er onvoldoende bewijs was dat de vriendin van eiser daadwerkelijk zwanger was en eiser niet binnen de gestelde termijn was vertrokken. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.19948
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen).

Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Poolse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1992.
Strafrechtelijk voortraject
2. Eiser voert aan dat hij onvoldoende informatie heeft over het strafrechtelijke voortraject. De enige informatie die hij heeft is dat er een melding is gedaan van wildplassen en dat eiser naar aanleiding van die melding is aangehouden. De politie heeft hem daarna heengezonden, maar het is niet duidelijk met welke intentie. Omdat er onvoldoende bewijs was of omdat hij niet de juiste persoon was? Die informatie is er niet, dus kan ook niet bepaald worden of de politie de juiste persoon heeft aangehouden.
3. De rechtbank oordeelt dat de bewaringsrechter dit onderdeel van het voortraject niet mag toetsen. De bewaringrechter mag namelijk niet oordelen over een strafrechtelijke aanhouding. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat verweerder had kunnen volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Hij heeft een vriendin die zwanger is. Het is onduidelijk hoe goed de politie gezocht heeft naar de vriendin van eiser. Eiser zou ook met zijn vriendin weggaan, zijn vriendin had daarvoor al het papierwerk. Het is dan bijzonder dat niet de beslissing is genomen om eiser te laten gaan. Een lichter middel kon opgelegd worden, hij had een meldplicht kunnen krijgen. Dat zou ook te rijmen zijn met de omstandigheden en de verklaringen van eiser. Hij dacht namelijk dat hij zes weken de tijd had om te vertrekken uit Nederland. Het zat wel in zijn hoofd om te vertrekken, maar kennelijk klopte de termijn niet. Hij kent het Nederlandse systeem en de termijnen niet.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht niet heeft volstaan met het opleggen van een lichter middel. Het is onduidelijk of de vriendin van eiser zwanger is. Eiser heeft dit wel gesteld, maar dit staat niet vast. Desondanks heeft verweerder dit wel geprobeerd te onderzoeken. Er is gezocht op de plaats waar zijn vriendin vermoedelijk zou verblijven en ook is gekeken op de plaats waar eiser en zijn vriendin met een busje zouden vertrekken. Het is niet gelukt om de vriendin van eiser te vinden, maar verweerder heeft hier wel moeite voor gedaan. Verder had eiser een vertrektermijn van vier weken. Hij is niet vertrokken binnen deze termijn. In de maatregel van bewaring heeft verweerder ook voldoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met het opleggen van een lichter middel. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 oktober 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.