ECLI:NL:RBDHA:2022:14982
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoekster, die samen met haar minderjarige dochter een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, kreeg te maken met een afwijzing van deze aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, dat op 25 januari 2022 werd genomen, verklaarde de aanvraag kennelijk ongegrond. Hierop heeft verzoekster beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 24 mei 2022, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. B.J.P.M. Ficq, en een tolk, E. Batalova, aanwezig was. De Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. N. Ulutas. Tijdens de zitting werd ook een andere zaak, NL22.1536, behandeld. De voorzieningenrechter heeft in deze uitspraak geoordeeld dat, gezien de uitspraak in de andere zaak, een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 augustus 2022 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.