ECLI:NL:RBDHA:2022:14950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
NL22.3463
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor meerderjarig kind in het kader van gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een meerderjarig kind van Turkse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland bij zijn vader, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De aanvraag werd op 1 juni 2021 door verweerder afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 8 februari 2022 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 12 oktober 2022 de zaak behandeld. Eiser voerde aan dat er sprake was van een beschermenswaardig familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, en dat verweerder ten onrechte had vastgesteld dat referent niet aan het middelenvereiste voldeed. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende gelegenheid had geboden aan eiser en referent om aan te tonen dat er sprake was van gezins- en familieleven, maar dat eiser en referent hier onvoldoende gebruik van hadden gemaakt.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat er tussen eiser en referent beschermenswaardig gezins- en familieleven bestond. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en werd beslist dat verweerder geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.3463

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.M. Derby).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in de procedure ‘Toegang en Verblijf’ (TEV) onder de beperking ‘verblijf als familie- en gezinslid’, afgewezen.
Bij besluit van 8 februari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Referent, de heer [A], is ook verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1998 en heeft de Turkse nationaliteit. Namens eiser is op 28 december 2020 een aanvraag gedaan voor een mvv voor verblijf in Nederland bij zijn vader, [A] (referent). Referent heeft de Nederlandse nationaliteit. Eiser was op het moment van deze aanvraag 22 jaar en dus meerderjarig.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
2. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen beschermenswaardig familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] tussen hem als jongvolwassene en referent, heeft aangenomen. Verder voert eiser aan dat verweerder ten onrechte heeft vastgesteld dat referent niet aan het middelenvereiste voldoet. Ook vallen de gevolgen van het bestreden besluit onevenredig voor eiser uit. Ten slotte wordt een beroep gedaan op de afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Verweerder heeft op zitting gereageerd op deze beroepsgronden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1
In geschil is, of eiser als meerderjarige in aanmerking komt voor verblijf in Nederland bij zijn vader (referent). Hiervoor moet allereerst worden beoordeeld, of er tussen eiser en referent sprake is van gezins- en familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Het al dan niet aannemen van dit gezins-en familieleven, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval.
4.2
De rechtbank stelt vast, dat verweerder bij brief van 25 maart 2021 aan referent heeft verzocht om binnen twee weken nadere informatie te geven over de feiten en omstandigheden betreffende het gezins- en familieleven tussen eiser en referent. Op verzoek van de gemachtigde van eiser heeft verweerder hier vervolgens nog vier weken uitstel voor gegeven. Een inhoudelijke reactie op de brief van verweerder van 25 maart 2021 is er (ook binnen die termijn) echter niet gekomen. Pas in de gronden van het bezwaar wordt namens eiser en referent enige aanvullende informatie aan verweerder gegeven. Hierbij heeft eiser ook verzocht om te worden gehoord op het bezwaar.
In overleg met de gemachtigde van eiser heeft verweerder een hoorzitting met referent gepland, die zou plaatsvinden op 8 februari 2022. Op 7 februari 2022 heeft referent zich voor deze hoorzitting via zijn gemachtigde bij verweerder afgemeld.
Op zitting heeft referent hierover verteld, dat hij dit heeft gedaan omdat hij vanwege zijn werk verhinderd was om naar de hoorzitting te komen. Niet gesteld en ook niet gebleken is, dat het voor referent onmogelijk was om naar die hoorzitting te komen. Verder is de stelling van verweerder, dat referent niet heeft gevraagd om een nieuwe datum voor een hoorzitting, niet weersproken.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser en referent voldoende in de gelegenheid gesteld om aannemelijk te maken, dat er sprake is van gezins- en familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiser en referent. Eiser en/of referent hebben hier, zoals blijkt uit de hiervoor onder 4.2 beschreven gang van zaken, onvoldoende gebruik van gemaakt, hetgeen voor rekening en risico van eiser en referent komt.
4.4
Nu onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er tussen eiser en referent beschermenswaardig gezins- en familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM bestaat, is het beroep ongegrond. De rechtbank komt daarom aan een verdere beoordeling van de beroepsgronden niet toe.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is ongegrond.
6. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.