ECLI:NL:RBDHA:2022:14949
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van rechtmatig verblijf van een Poolse Unieburger in Nederland en de gevolgen van een verwijderingsmaatregel
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een Poolse nationaliteit houder, tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris waarin werd vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf had op grond van het Unierecht en een verwijderingsmaatregel met een vertrektermijn van vier weken was opgelegd. Eiser, die sinds 2017 in Nederland verblijft, heeft een zwervend bestaan en is vaak in aanraking gekomen met politie en justitie vanwege verschillende delicten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000, omdat hij geen economische activiteiten verrichtte en niet over voldoende middelen van bestaan beschikte. Eiser voerde aan dat de belangenafweging ten onrechte in zijn nadeel was uitgevallen en dat de vertrektermijn van 28 dagen in strijd was met de Verblijfsrichtlijn. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris de belangenafweging terecht in het nadeel van eiser had laten uitvallen, gezien zijn strafrechtelijke antecedenten en het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan in het beroep. De rechtbank concludeerde dat verweerder op goede gronden had vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf had op grond van het Unierecht.