In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 29 augustus 2022, gaat het om een beroep dat eiser heeft ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf ingediend op 27 september 2021, maar de Staatssecretaris heeft niet tijdig beslist. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een bestuursorgaan binnen 90 dagen beslissen op een aanvraag, wat in dit geval betekent dat er uiterlijk op 27 december 2022 een besluit genomen had moeten worden. Eiser heeft de Staatssecretaris op 21 april 2022 in gebreke gesteld, maar er is sindsdien geen besluit genomen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijk te stellen is aan een vernietiging van het besluit. De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoogte van de bestuurlijke dwangsom door de Staatssecretaris correct was vastgesteld op € 1.442,-.
Omdat het beroep gegrond is verklaard, moet de Staatssecretaris het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden en ook de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 379,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.