ECLI:NL:RBDHA:2022:14911

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
NL22.18546
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verantwoordelijkheid van Zweden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 3 oktober 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, had zijn aanvraag ingediend bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 15 september 2022, hield in dat de aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Zweden verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De voorzieningenrechter heeft de ingediende Zweedse stukken en de gedeeltelijke vertalingen daarvan in overweging genomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker voldoende bewijs had geleverd dat zijn asielaanvraag in Zweden was afgewezen en dat er een risico op indirect refoulement bestond, aangezien hij teruggestuurd zou worden naar Syrië. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en bepaald dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Zweden totdat op het beroep is beslist.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.518,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 oktober 2022 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.18546
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Luijendijk),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Jalouqa).

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 oktober 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Labban. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Zweden totdat is beslist op het beroep;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.518,00.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Zweden een verzoek om terugname gedaan. Zweden heeft dit verzoek aanvaard.
Verder overweegt verweerder dat er geen sprake is van een risico op indirect refoulement omdat eiser teruggestuurd zou worden naar Syrië door Zweden. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt waarom zijn asielaanvraag is afgewezen. Een vertaling daarvan ontbreekt; daardoor is niet bekend of eiser zou vallen onder het beleid dat met Damascus te maken heeft. Over de bezwaarprocedure en beroepsprocedure zijn geen inhoudelijke stukken overgelegd waaruit blijkt waarom het beroep ongegrond is verklaard. De reden waarom het hoger beroep niet in behandeling is overgenomen is ook onbekend.
3. Verzoeker heeft aangevoerd dat verweerder zijn asielaanvraag in behandeling had moeten nemen. Verweerder had het verzoek om internationale bescherming op grond van artikel 17 van de Dublinverordening naar zich toe moeten trekken. In Zweden zal verzoeker namelijk terug worden gestuurd naar Syrië, waardoor sprake is van indirect refoulement. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
6 juli 2022.1 De asielaanvraag van verzoeker is tot de hoogste instantie in Zweden afgewezen. Hiervan heeft verzoeker alle stukken overgelegd en een deel daarvan vertaald. Hiermee heeft verzoeker aan zijn bewijslast voldaan.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker met overlegging van de, gedeeltelijk vertaalde, documenten van zijn procedure in Zweden, reeds in zo grote mate aan zijn bewijsopdracht heeft voldaan, dat er rekening mee moet worden gehouden dat het bestreden besluit niet in stand zal blijven. Gezien het belang van verzoeker geeft de voorzieningenrechter hieraan de doorslag.
Uit de uitspraak van de ABRvS van 6 juli 2022 volgt dat Zweden een ander
beschermingsbeleid heeft ten opzichte van de regio Damascus in Syrië. Het standpunt van verweerder ter zitting dat onbekend is of het beleid op verzoeker van toepassing is omdat verzoeker een Palestijn is, maakt dat naar de huidige stand van zaken niet anders gezien de overgelegde werkinstructie op dit punt. Om te onderbouwen dat verzoeker geen internationale bescherming krijgt in Zweden en wordt teruggestuurd naar Syrië, heeft verzoeker Zweedse stukken overgelegd. Hiermee heeft hij een degelijk begin van onderbouwing gegeven dat zijn asielaanvraag is afgewezen, net als het beroep en het hoger beroep, dat hem Damascus als vestigingsalternatief wordt tegengeworpen en dat hij niet in cassatie mag. De tegenwerpingen van verweerder voortkomend uit onvolledige vertaling, ontkrachten dat vooralsnog niet.
De verwachting is dat verzoeker op korte termijn in elk geval de vertaling van het eerste besluit volledig zal kunnen overleggen. Indien er een vertaling is van het eerste besluit, kan verweerder een aanvullend besluit nemen op de vertaalde stukken die er dan liggen. Voor zover dat besluit onvoldoende is voor verweerder, ligt het op de weg van verweerder om te onderzoeken welke onderdelen van belang zijn voor de beoordeling van de documenten en eventueel zelf delen te laten vertalen. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat een periode van vier weken voldoende lijkt om de nieuwe stukken te beoordelen en dat het onderzoek voortvarend zal gebeuren.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, schorst het bestreden besluit en bepaalt dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Zweden totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2022 door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra - Foppen, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
07 oktober 2022

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.