In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 3 oktober 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, had zijn aanvraag ingediend bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 15 september 2022, hield in dat de aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Zweden verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De voorzieningenrechter heeft de ingediende Zweedse stukken en de gedeeltelijke vertalingen daarvan in overweging genomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker voldoende bewijs had geleverd dat zijn asielaanvraag in Zweden was afgewezen en dat er een risico op indirect refoulement bestond, aangezien hij teruggestuurd zou worden naar Syrië. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en bepaald dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Zweden totdat op het beroep is beslist.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.518,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 oktober 2022 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.