ECLI:NL:RBDHA:2022:14904
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Kort geding over gezag en hoofdverblijfplaats van minderjarige kinderen na relatiebreuk
In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de man, die de kinderen heeft erkend, dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem zal zijn en dat de vrouw de inschrijving van de kinderen op haar adres ongedaan maakt. De vrouw heeft na de verbreking van de relatie de kinderen ingeschreven op haar nieuwe adres zonder de man hierover te informeren. De man stelt dat het in het belang van de kinderen is om bij hem te blijven wonen, gezien de stabiliteit en de vertrouwde omgeving die hij biedt. De vrouw daarentegen voert aan dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de kinderen is en dat de man haar in een kwaad daglicht stelt. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vorderingen van de man niet toewijsbaar zijn, omdat de vrouw alleen het gezag over de kinderen heeft en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar ligt. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de man af, maar stelt wel dat de kinderen voorlopig doordeweeks bij de man zullen verblijven, in afwachting van de uitkomst van een bodemprocedure die de man zal starten. De voorzieningenrechter benadrukt het belang van stabiliteit voor de kinderen en dat de vrouw niet op korte termijn de verblijfplaats van de kinderen mag wijzigen.