ECLI:NL:RBDHA:2022:1490
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak zonder connexe procedure
Op 25 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker uit Turkije en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een afgewezen aanvraag voor een verblijfsdocument. De aanvraag was eerder op 31 juli 2020 afgewezen door de Staatssecretaris, waarna het bezwaar van de verzoeker op 16 december 2020 ongegrond werd verklaard. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter heeft vastgesteld dat er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer is, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is verklaard. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De relevante wetgeving in deze zaak betreft de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht.