ECLI:NL:RBDHA:2022:14897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 6018
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leges voor legalisering bouwactiviteit; verhoging van leges onterecht door verwijzing naar niet bestaand artikel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Katwijk, en de heffingsambtenaar van de gemeente Katwijk over de leges die in rekening zijn gebracht voor de legalisering van een bouwactiviteit. De eiser had in de jaren negentig een tuinkelder in zijn achtertuin gebouwd, maar had hiervoor geen omgevingsvergunning aangevraagd. Na een melding van een omwonende heeft de gemeente eiser verzocht om alsnog een vergunning aan te vragen. Eiser deed dit op 25 januari 2021, waarbij hij de bouwkosten op € 9.000 schatte. De gemeente bracht leges in rekening van € 1.182,60, waarbij het bedrag met 100% was verhoogd omdat de aanvraag achteraf was ingediend.

De rechtbank oordeelde dat de verhoging van de leges onterecht was, omdat de tarieventabel verwees naar een niet bestaand artikel. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verlaagde de legesaanslag tot € 591,30. Tevens werd de gemeente opgedragen het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden. De rechtbank concludeerde dat de leges niet correct waren berekend en dat de verwijzing in de tarieventabel niet voldeed aan de kenbaarheidseisen van de Gemeentewet.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/6018
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 november 2022 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Katwijk, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 4 augustus 2021 op het bezwaar van eiser tegen de aanslag leges.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2022.
Eiser is verschenen. Verweerder is door de griffier bij aangetekend verstuurde brief van 9 september 2022, verzonden naar Postbus [nummer], [postcode] te [plaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Namens verweerder is niemand verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 12 september 2022 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de legesaanslag tot een bedrag van € 591,30;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Eiser heeft begin jaren negentig (1990-1991) een tuinkelder in zijn achtertuin gebouwd (het bouwwerk).
2. Naar aanleiding van een melding van een omwonende heeft een toezichthouder van de gemeente Katwijk het perceel van eiser op 10 september 2020 bezocht en het bouwwerk opgemeten en gefotografeerd.
3. Bij brief van 12 januari 2021 is eiser namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk (het college) op de hoogte gesteld dat is geconstateerd dat het bouwwerk zonder omgevingsvergunning is gebouwd. Het college heeft eiser vervolgens in de gelegenheid gesteld om alsnog een omgevingsvergunning aan te vragen.
4. Eiser heeft op 25 januari 2021 ter legalisering van het bouwwerk een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van de kelder in zijn achtertuin (de aanvraag). Eiser heeft in de aanvraag de bouwkosten geschat op € 9.000.
5. In reactie op het verzoek van verweerder heeft eiser bij e-mail van 15 februari 2021 een toelichting verschaft over het bouwwerk alsmede diverse documenten verstrekt en het college verzocht om na te gaan of het nog beschikte over documenten uit 1990-1991 inzake de realisatie van het bouwwerk.
6. Het college heeft de vergunning bij besluit van 28 april 2021 verleend. Voor het in behandeling nemen van de aanvraag zijn door verweerder leges in rekening gebracht ten bedrage van € 1.182,60, bestaande uit een bedrag van € 591,30 voor bouwactiviteiten en welk bedrag met 100% (zijnde eveneens € 591,30) is verhoogd wegens het achteraf indienen van de aanvraag.
7. In geschil is of de leges terecht en tot de juiste hoogte aan eiser in rekening zijn gebracht voor het in behandeling nemen van de achteraf ingediende aanvraag omgevingsvergunning.
8. Eiser stelt – zakelijk weergegeven - dat het bouwwerk in 1990 in overleg met de gemeente is opgericht en dat eiser indertijd is medegedeeld dat het bouwwerk vergunningsvrij kon worden gerealiseerd. Eiser stelt dat hij niet uit zichzelf, maar onder ernstige dwang van verweerder een omgevingsvergunning heeft aangevraagd en dat het juridisch kader, zijnde de Wet algemene bepalingen Omgevingsrecht (Wabo), niet op de bouw van het bouwwerk van toepassing is nu de Wabo pas per 1 oktober 2010 in werking is getreden en het bouwwerk al begin jaren negentig is gebouwd. Eiser verzoekt voorts om vergoeding van de kosten die hij, in opdracht van verweerder, heeft moeten maken voor het alsnog laten maken van bouwtekeningen en sterkteberekeningen.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de leges terecht en naar het juiste bedrag in rekening zijn gebracht.
10. Op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2021 van de gemeente Katwijk (de Verordening) worden leges geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Artikel 5, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat de leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven zoals opgenomen in die bij de verordening behorende tarieventabel.
11. In de bij de verordening behorende tarieventabel is in Titel 2, Hoofdstuk 3 Omgevingsvergunning, onder meer het volgende opgenomen:

“Hoofdstuk 3 Omgevingsvergunning

2.3
Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een project: de som van de verschuldigde leges voor de verschillende activiteiten of handelingen waarop de aanvraag betrekking heeft en de verschuldigde leges voor de extra toetsen die in verband met de aanvraag moeten worden uitgevoerd, berekend naar de tarieven en overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk en hoofdstuk 4 van deze titel. In afwijking van de vorige volzin kan ook per activiteit, handeling of andere grondslag een legesbedrag worden gevorderd.
2.3.1
Deskundige adviezen
2.3.1.2 Onverminderd het bepaalde in onderdeel 2.3.3.1 bedraagt het tarief, indien krachtens wettelijk voorschrift voor de in dat onderdeel bedoelde aanvraag een advies van de agrarische commissie nodig is en wordt beoordeeld: € 597,20
(…)
2.3.2
Achteraf ingediende aanvraag
2.3.2.1 Het tarief zoals bedoeld in onderdeel 2.3.1.1 wordt, indien de in dat onderdeel bedoelde aanvraag wordt ingediend na aanvang of gereedkomen van de bouwactiviteit vermeerderd met 100%
2.3.3
Bouwactiviteiten
2.3.3.1 Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, bedraagt het tarief:
2.3.3.1.1 indien de bouwkosten minder dan € 20.000 bedragen: 6,57%van de bouwkosten, met een minimum van € 252,00”
12. Op grond van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kan de gemeente een recht heffen voor het genot van door de gemeente verstrekte diensten, zoals het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Vaststaat dat eiser op 25 januari 2021 een aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft ingediend. Niet in geschil is dat deze aanvraag betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo. Het feit dat het bouwwerk is gerealiseerd voordat de aanvraag is gedaan doet daar niet aan af.
Hiermee staat tevens vast dat het belastbare feit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de verordening zich heeft voorgedaan en dat eiser op grond van het bepaalde in artikel 3 van de verordening als belastingplichtige moet worden aangemerkt. Nu eiser in zijn aanvraag de bouwkosten van de bouwactiviteit op € 9.000 heeft geschat bedraagt het legesbedrag op grond van de Tarieventabel 6,57% van die kosten, zijnde € 591,30. Verweerder heeft in zoverre terecht en naar het juiste bedrag leges in rekening gebracht aan eiser.
13. Uit de legesfactuur volgt verder dat verweerder een verhoging van 100% heeft opgelegd op grond van artikel 2.3.2.1 van de tarieventabel. Gelet op het bepaalde in artikel 217 Gemeentewet moet de Verordening uitsluitsel geven over de in die wetsbepaling genoemde essentiële elementen van de heffing. Tot de essentiële elementen behoort het tarief van de heffing, die volgens de Verordening is vermeld in de bij de Verordening behorende en daarvan deel uitmakende Tarieventabel. Het voormelde artikel 2.3.2.1. uit de tarieventabel verwijst voor de verhoging van de leges echter naar het tarief van het niet in de tarieventabel opgenomen artikel 2.3.1.1. De rechtbank constateert dat het voor de aanvrager aldus niet duidelijk is op welke tarief de verhoging van 100% berust en hieruit niet valt af te leiden wat het verschuldigde legesbedrag is. Onderdeel 2.3.2.1 van de Tarieventabel voldoet daarmee niet aan de kenbaarheidseisen van artikel 217 van de Gemeentewet.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank zal de legesaanslag daarom verminderen tot € 591,30.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Voor vergoeding van proceskosten komen slechts de kosten in aanmerking, genoemd in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De door eiser opgevoerde kosten van € 701,80 voor de door hem ingeschakelde architect zijn niet aan te merken als kosten als bedoeld in dat artikel, en komen ook overigens niet op grond van enige andere bepaling voor vergoeding in aanmerking.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J.E. Steijvers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.