ECLI:NL:RBDHA:2022:14850

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
NL22.17278, NL22.17289, NL22.17291 en NL22.17294
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van beroepen inzake bewaring van een gezin met minderjarige kinderen en afwijzing van schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 september 2022 uitspraak gedaan in de zaken van een gezin bestaande uit een vader, moeder en twee minderjarige kinderen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had aan het gezin de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eisers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij ook een verzoek om schadevergoeding is ingediend. De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 12 september 2022, waarbij de eisers zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, mr. F.W. Verweij, en de verweerder door mr. G. Cambier.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring op 5 september 2022 is opgeheven, waardoor de beoordeling zich heeft beperkt tot de vraag of schadevergoeding moet worden toegekend. De rechtbank heeft geen onregelmatigheden aangetroffen in de maatregelen van bewaring en heeft geoordeeld dat de gronden voor de bewaring voldoende waren. De eisers hebben niet betwist dat de gronden voor de bewaring geldig waren, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzwaarde belangenafweging ten aanzien van de minderjarige kinderen correct is uitgevoerd. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de situatie van de minderjarige kinderen onlosmakelijk verbonden is met die van hun ouders en dat de bewaring in een gesloten gezinsinstelling is uitgevoerd, waarbij rekening is gehouden met de belangen van de kinderen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 14 september 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.17278, NL22.17289, NL22.17291 en NL22.17294

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1] , [eiseres] , [eiser 2] en [eiser 3], eisers V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2] , [V-nummer 3] en [V-nummer 4]
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Eisers zijn achtereenvolgens vader, moeder en twee zoontjes. Bij besluiten van
31 augustus 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 5 september 2022 de maatregelen van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 september 2022 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaken tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Maatregel van bewaring met zaaknummer NL22.17278 (vader)
2. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van deze maatregel van bewaring geen beroepsgronden zijn ingediend. Voor zover de rechtbank deze maatregel ambtshalve toetst, heeft zij geen onregelmatigheden aangetroffen. Het beroep tegen deze maatregel is daarom ongegrond en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
Maatregelen van bewaring met zaaknummers NL22.17289, NL22.17291 en NL22.17294 (moeder en twee zoontjes)
Bewaringsgronden
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eisers:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek; en als lichte gronden vermeld dat eisers:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb hebben gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eisers de gronden die aan de maatregelen van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet hebben betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden die aan de maatregelen van bewaring ten grondslag zijn gelegd de maatregelen kunnen dragen.
Lichter middel
5. Eisers stellen dat onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat er minderjarige kinderen in bewaring zijn gesteld. De verzwaarde belangenafweging die gemaakt is ten aanzien van de kinderen behelst niet méér dan een standaardoverweging. Dit doet onvoldoende recht aan hun individuele omstandigheden. Eisers zijn eerder gedetineerd geweest. Deze maatregel moest worden opgeheven. Verweerder had deze omstandigheid moeten meenemen bij de beoordeling van de huidige maatregel van bewaring. Daarbij komt dat de uiterste overdrachtsdatum nog niet in zicht was. Zij vragen zich af waarom verweerder er niet voor heeft gekozen om in ieder geval ten aanzien van de moeder en de kinderen te volstaan met een lichter middel.
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten aanzien van eisers terecht niet heeft volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Ten aanzien van de minderjarige kinderen heeft verweerder een verzwaarde belangenafweging gemaakt. Hierin is overwogen dat de situatie van de minderjarige kinderen onlosmakelijk is verbonden met de situatie van hun ouders en dat het gezin een sociale eenheid is. Om die
reden is het in het belang van de kinderen geweest om hen niet van hun ouders te scheiden. De ouders hebben aangegeven niet voornemens te zijn om terug te keren naar Italië. De (zeer jonge) kinderen kunnen en mogen niet zelf beslissingen nemen en volgen hun ouders. Om die reden zullen ook de kinderen niet zelfstandig terugkeren naar Italië. Mede in het belang van de kinderen heeft de bewaring slechts zes dagen geduurd en is de maatregel voltrokken in een gesloten gezinsinstelling. Aldus heeft verweerder in voldoende mate rekening gehouden met de specifieke situatie van de kinderen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
7. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 september 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.