ECLI:NL:RBDHA:2022:14804

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
NL22.7500
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht bij afwijzing visumaanvraag kort verblijf en redelijke twijfel over terugkeer naar land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Afghaanse nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf, welke door verweerder op 22 november 2021 was afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 8 april 2022 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 6 juli 2022, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en verweerder door een andere gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht was geschonden. Verweerder had de afwijzingsgrond in het bestreden besluit verlaten, maar had eiser niet gehoord over deze wijziging. De rechtbank benadrukte dat het horen een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure. Eiser had aanvullende bewijsstukken overgelegd en een bewijsaanbod gedaan, wat verweerder had moeten aanzetten tot het horen van eiser. De rechtbank concludeerde dat er geen volledige heroverweging had plaatsgevonden in de bezwaarfase, wat strijdig was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de in beroep overgelegde stukken in acht moeten worden genomen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende had onderbouwd waarom eiser niet tijdig zou terugkeren naar Pakistan, ondanks zijn eerdere visumaanvragen en de overgelegde bewijsstukken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.7500
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.A. Rispens),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: I. Vugs).

Procesverloop

In het besluit van 22 november 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van referent voor een visum kort verblijf voor eiser afgewezen.
In het besluit van 8 april 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is verschenen [referent] , referent.

Overwegingen

De feiten
1. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1965] .
2. Referent heeft op 12 november 2021 namens eiser een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf. Eiser werkt bij [referent] , een groothandel in woningtextiel en vloerbedekking, waarvan referent de eigenaar is. Eiser wil bij de voorbereiding op en deelname samen met referent aan [vakbeurs] aanwezig zijn. Deze jaarlijkse vakbeurs vond plaats van 13 januari 2022 tot en met 16 januari 2022. Eiser heeft ook verzocht om
afgifte van een meervoudig visum met een geldigheidsduur voor twee jaar, omdat hij zo nu en dan naar Nederland wil komen voor zakelijke afspraken.
De besluitvorming van verweerder
3. In het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser een bedreiging voor de volksgezondheid vormt en dat daarom de aanvraag moet worden afgewezen. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd, maar deze afwijzingsgrond niet gehandhaafd. Verweerder heeft aan de ongegrondverklaring van het bezwaar ten grondslag gelegd dat het voorgenomen verblijfsdoel onvoldoende is aangetoond. Daarnaast bestaat er bij verweerder twijfel over het voornemen van eiser om Nederland voor het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten. Eiser heeft de sociale en economische binding met Pakistan onvoldoende aangetoond dan wel is die zeer gering gebleken. Verder vindt verweerder het niet onaannemelijk dat visumafgifte tot een langer verblijf of zelfs vestiging in Nederland zal leiden omdat eiser en referent grote moeite hebben gedaan om langdurig verblijf in Nederland te krijgen. Eiser heeft namelijk tweemaal een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
Het juridische kader
4. Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Visumcode1 wordt, voor zover hier van belang, bijzondere aandacht geschonken aan de toetsing van de vraag of de aanvrager een risico van illegale immigratie vertegenwoordigt, en met name of de aanvrager het voornemen heeft het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór de geldigheidsduur van het aangevraagde visum verstrijkt.
Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a onder ii, van de Visumcode wordt een visum geweigerd indien de aanvrager het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond. Op grond van het eerste lid onder b van dat artikel wordt een visum ook geweigerd indien er redelijke twijfel bestaat over, voor zover hier relevant, het voornemen van aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
De hoorplicht
5. Eiser voert aan dat hij ten onrechte niet is gehoord voorafgaand aan de beslissing op bezwaar. Hij betwist dat op voorhand redelijkerwijs geen twijfel bestond dat de bezwaren niet tot een andersluidend besluit konden leiden. Verweerder heeft de grondslag om de aanvraag af te wijzen in de beslissing op bezwaar verlaten. Eiser heeft aanvullende stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn aanvraag en een bewijsaanbod gedaan. Verweerder had in het voorgaande aanleiding moeten zien om hem te horen.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser voldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt naar voren te brengen. Verweerder heeft voorafgaande aan de beslissing op bezwaar kenbaar gemaakt dat de grondslag is gewijzigd en eiser in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Verweerder vindt daarom dat de hoorplicht niet is geschonden.
1. Verordening (EG) nummer 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009, tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode.
7. De rechtbank overweegt dat een bestuursorgaan op grond van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de belanghebbende in de gelegenheid stelt te worden gehoord voor het op het bezwaar beslist. Volgens vaste rechtspraak vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure. Met toepassing van artikel 7:3 van de Awb kan van het horen worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een ander besluit.
8. De rechtbank is van oordeel dat de hoorplicht is geschonden en overweegt daartoe als volgt. Verweerder heeft de afwijzingsgrond die hij in het primaire besluit aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd, in het bestreden besluit verlaten. Verweerder heeft eiser laten weten dat hij het op voorhand niet zonder meer aannemelijk acht dat eiser na afloop van het voorgenomen verblijf terug zal keren naar Pakistan. Verweerder heeft daarbij concrete vragen gesteld aan eiser en gevraagd om met bewijsstukken te komen. In reactie hierop heeft eiser aanvullende bewijsstukken overgelegd en daarbij ook een bewijsaanbod gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder in deze reactie van eiser aanleiding moeten zien om hem te horen. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit evenwel op het standpunt gesteld dat het doel van het verblijf onvoldoende is aangetoond. Verweerder geeft daarmee blijk van dat er in bezwaar geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden. Dat levert strijd op met artikel 7:11 van de Awb.
9. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank beziet hierna of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten.
Het doel van het voorgenomen verblijf (de a-grond)
10. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij het doel van zijn voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond. Eiser meent dat hij hier duidelijk over is geweest in zijn aanvraag. Hij heeft een visum aangevraagd voor de voorbereiding op en deelname aan [vakbeurs] . Daarnaast heeft hij een meervoudig visum aangevraagd voor zakelijke afspraken van zijn werk. Eiser heeft verweerder voldoende op de hoogte gesteld van de handelsbetrekkingen, de zakelijke activiteiten van de onderneming en de documenten waaruit blijkt dat hij bij de onderneming in dienst is.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser het doel van zijn verblijf, en dan met name de noodzaak tot meerdere binnenkomsten, onvoldoende heeft aangetoond. Verweerder stelt dat gelet op het tijdsverloop het evident is dat van visumafgifte louter op basis van het genoemde reisdoel, te weten voorbereiding op en deelname aan [vakbeurs] , geen sprake (meer) kan zijn. De jaarlijkse vakbeurs is immers achter de rug. Verder vindt verweerder het begeleidend schrijven bij de aanvraag, waarin eiser heeft opgenomen dat hij ‘
every now and then’naar Nederland wil komen voor zakelijke afspraken niet concreet genoeg. Zo mist verweerder duidelijkheid over met wie hij deze afspraken heeft, wanneer deze afspraken zijn en hoelang deze duren.
12. De rechtbank is het met eiser eens. Verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser het doel van zijn verblijf, en dan met name de noodzaak tot
meerdere bijeenkomsten, onvoldoende heeft aangetoond. Gelet op de stukken die eiser in deze procedure heeft overgelegd, heeft verweerder niet zonder nader onderbouwing aan eiser mogen tegenwerpen dat hij het doel van zijn voorgenomen verblijf onvoldoende heeft geconcretiseerd. Naar het oordeel van de rechtbank wordt het doel duidelijk omschreven:
“However, next January 2022, for the seventh time, Mr [eiser] and I will be joining again in the [vakbeurs] exhibition in Germany as co-exhibitors. This is an important event for my company because thousands of exhibitors and representatives from different rug and carpet companies around the world will be attending. Since this is an important and big event for my company, we have to do a lot of planning and preparation that is necessary to ensure the success of all our product exhibits. Mr [eiser] will be coming to the Netherlands on January 03, 2022 so we could choose and prepare all the rugs and carpets that we will be bringing to Germany for the trade fair.
Mr [eiser] and I will also attend business meetings with all my clients to discuss important plans in order to keep up with the latest trends in the rug and carpet industry.
This will help us create more sophisticated business strategies in order to successfully meet the demands and needs of our customers as well as ways on how to cope with the impacts brought about by this current COVID-19 pandemic on our business. After these meetings, Mr [eiser] will be returning back to Pakistan on March 1, 2022.”
Verder betrekt de rechtbank in zijn oordeel dat eiser bij eerdere aanvragen voor nagenoeg hetzelfde doel wel in het bezit is gesteld van een visum kort verblijf. Het had voor verweerder daarom duidelijk moeten zijn voor welk verblijfdoel de visumaanvraag nu is ingediend. Eisers stelling dat de handelsrelatie tussen hem en [referent] op grond van die eerdere aanvragen duidelijk was, wordt dus gevolgd. Als verweerder dit anders ziet, had hij dit nader moeten onderbouwen in het bestreden besluit.
De redelijke twijfel over het voornemen om het grondgebied tijdig te verlaten (b-grond)
13. Eiser meent dat er geen redelijke twijfel meer kan bestaan over de vraag of hij tijdig terug zal keren naar Pakistan, omdat hij meerdere keren in Nederland is geweest, hij eerder een multiple entry visum heeft gehad en omdat hij altijd naar zijn land van herkomst is teruggekeerd. Eiser heeft in- en uitreisstempels van zijn paspoort overgelegd. Daaruit blijkt dat hij altijd is teruggekeerd. Eiser is bereid om zich aan aanvullende voorwaarden te houden, bijvoorbeeld dat hij bij aankomst en vertrek en gedurende het verblijf zich regelmatig meldt bij de vreemdelingenpolitie. Verder voert eiser aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij onvoldoende sociale en economische binding met zijn land van herkomst heeft. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom sociale binding ontbreekt en daar onvoldoende zorgvuldig onderzoek naar gedaan. Eiser heeft aangegeven dat er sprake is van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen om naar Pakistan terug te gaan, omdat hij de directe zorg voor een deel van zijn kinderen en zijn echtgenote heeft. Ook is er sprake van economische binding met zijn land van herkomst, omdat eiser over regelmatige en substantiële inkomsten de beschikking heeft.
14. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er redelijke twijfel bestaat over of eiser voor het verstrijken van de geldigheid van het visum Nederland zal verlaten. Verweerder is niet gebleken van permanent dan wel langdurig verblijf in Pakistan. Verder stelt verweerder dat sociale binding met het land van herkomst ontbreekt. Aan de huurovereenkomst hecht
verweerder geringe bewijswaarde, omdat hij ongedateerd is, opzegbaar is en door eiser zelf is opgesteld. Daarbij is er volgens verweerder in ieder geval sprake van sociale binding met Nederland, omdat zijn zoon [A] hier verblijft. Verweerder stelt verder dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat er sprake is van een (sterke) economische binding met het land van herkomst. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in het land van herkomst een regelmatig en substantieel inkomen genereert waarmee hij zelfstandig in zijn onderhoud kan voorzien. Daarbij is verweerder van mening dat er ook sprake is van een sterke economische binding met Nederland. Verweerder stelt verder dat er redelijke twijfel bestaat over de geloofwaardigheid van de overgelegde bewijsstukken en de betrouwbaarheid van de verklaring van eiser over zijn voornemen om Nederland voor het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten. Verweerder is van mening dat gelet op de grote moeite die eiser in het verleden heeft gedaan om langdurig verblijf in Nederland te verkrijgen via eerdere aanvragen om een mvv, het niet zonder meer aannemelijk wordt geacht dat met onderhavige visumaanvraag uitsluitend een of meerdere korte bezoeken aan Nederland worden beoogd.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat eiser een zodanige economische en sociale binding heeft met het land van herkomst dat tijdige terugkeer naar dat land redelijkerwijs gewaarborgd is te achten. Verweerder heeft onvoldoende onderbouwd waarom aan de huurovereenkomst van de woning van eiser in [woonplaats] slechts geringe waarde kan worden toegekend. Dat de huurovereenkomst is opgesteld op verzoek van eiser, is inherent en betekent niet dat er daarom gering bewijswaarde aan kan worden toegekend. Dat een huurovereenkomst opzegbaar is, betekent ook niet dat aan het document geringe bewijswaarde kan worden toegekend. Verweerder stelt verder in het bestreden besluit dat eiser sociale binding heeft met Nederland vanwege zijn zoon [A] . Maar dit is een volwassen zoon die hier studeert en werkt bij [onderneming] . Als verweerder dit standpunt handhaaft, moet hij nader onderbouwen waarom dit maakt dat eiser een sterke sociale binding met Nederland heeft. Verder heeft verweerder aan eiser tegengeworpen dat hij op bepaalde punten onvoldoende bewijsmiddelen heeft overgelegd. Zoals eerder overwogen, heeft eiser een bewijsaanbod gedaan. Verweerder is hier echter niet op ingegaan. Gelet hierop heeft verweerder zich niet op het standpunt mogen stellen dat eiser onvoldoende bewijsmiddelen heeft overgelegd. Wat betreft de verblijfsstatus van eiser en zijn gezinsleden in Pakistan, daarover heeft hij op zitting meer duidelijkheid verschaft door onder andere een leesbare kopie van een verblijfsvergunning (afgiftedatum 1 juli 2021) te overleggen. Dit maakt dat verweerder zich niet zonder nadere onderbouwing op het standpunt heeft mogen stellen dat niet gesproken kan worden van permanent dan wel langdurig verblijf in Pakistan.
16. De rechtbank begrijpt dat verweerder zijn twijfel vooral baseert op de omstandigheid dat eiser tweemaal eerder een aanvraag heeft ingediend om een mvv. Verweerder heeft dat op de zitting bevestigd. De rechtbank vindt het begrijpelijk dat verweerder daarover uitleg wil van eiser, omdat een mvv gericht is op het kunnen inreizen teneinde een verblijfsvergunning aan te vragen. Maar uit het indienen van mvv aanvragen volgt niet automatisch dat vanaf dat moment bij visumaanvragen getwijfeld moet worden aan het voornemen van eiser om het grondgebied tijdig te verlaten. Daarvoor moet verweerder alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bekijken. Dat heeft verweerder hier onvoldoende gedaan. Op de zitting heeft eiser uitgelegd dat er op zich een
wens bestaat om hier ter lande te verblijven, maar dat dat niet betekent dat hij niet naar zijn land van herkomst terugkeert als aan hem een visum kort verblijf wordt verleend. De verklaring van eiser in de voorgaande procedure, inhoudende dat het handig is om in Nederland te wonen voor het werk bij [onderneming] , is niet tegenstrijdig aan wat hij in deze procedure heeft verklaard, namelijk dat hij niet beoogt om in Nederland te verblijven zonder verblijfsvergunning. Gelet op het voorgaande moet verweerder nader onderzoeken of er redelijke twijfel bestaat dat eiser niet tijdig terugkeert en als verweerder het in het bestreden besluit ingenomen standpunt handhaaft, moet hij beter uitleggen waarom alles bij elkaar redelijke twijfel oproept.
De conclusie
17. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met de artikelen 3:2, 7:2, eerste lid, 7:11 en 7:12 van de Awb en artikel 32 van de Visumcode. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Gelet op de heroverweging die in de bezwaarfase moet plaatsvinden en gelet op wat hiervoor is overwogen over de hoorplicht, moet verweerder eiser alsnog horen en een nieuwe beslissing op bezwaar nemen. Daarbij moet verweerder ook de in beroep overgelegde stukken in acht nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
19. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.0 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 september 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.