ECLI:NL:RBDHA:2022:14797
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak niet-ontvankelijk verklaard
In deze zaak heeft verzoeker op 27 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met het doel om verblijf te verkrijgen als familie- of gezinslid bij [A], op basis van artikel 8 van het EVRM. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 24 februari 2021 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd op 9 september 2021 ongegrond verklaard. Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank op 25 januari 2022, waarin het beroep gegrond werd verklaard en de Staatssecretaris werd opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor verzoeker niet uit Nederland mocht worden verwijderd totdat op zijn bezwaar was beslist.
Na het intrekken van het besluit van 15 maart 2022 door de Staatssecretaris, heeft verzoeker verzocht om de voorlopige voorziening aan te passen naar een verzoek hangende de bezwaarprocedure. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoeker geen procesbelang heeft bij dit verzoek, aangezien er al een uitspraak was gedaan die verzoeker beschermde tegen verwijdering. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er op dat moment nog geen beslissing was genomen op het bezwaar van verzoeker, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk werd verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Zwijnenberg, en is openbaar gemaakt op 29 augustus 2022.