ECLI:NL:RBDHA:2022:1476

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
09/837262-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafzaak met geweldpleging tegen aangever op openbare weg

In deze jeugdstrafzaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 2002, die beschuldigd werd van openlijk in vereniging geweldplegen tegen een aangever op 18 mei 2017 in ’s-Gravenhage. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.M.D. Naarden, terwijl de officier van justitie mr. R.R. Knobbout was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak met 41 maanden is overschreden, wat een significante impact heeft gehad op de strafmaat. De rechtbank heeft de verdachte schuldig verklaard zonder strafoplegging, gezien de lange tijd die is verstreken en de positieve ontwikkeling van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij, [naam 1], werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de materiële schade aan de iPhone niet-ontvankelijk verklaarde, maar de immateriële schadevergoeding vaststelde op €400,-. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van in totaal €450,- aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het feit.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/837262-17
Datum uitspraak: 24 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter zitting

De strafzaak tegen de verdachte is gelijktijdig, maar niet gevoegd met de zaak onder parketnummer 09/180241-21 inhoudelijk behandeld op de besloten zitting van 10 februari 2022. Dit vonnis behelst alleen de zaak met parketnummer 09/837262-17.
De officier van justitie in deze zaak is mr. R.R. Knobbout en de advocaat van de verdachte is mr. A.M.D. Naarden te Den Haag. De verdachte is ter zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 mei 2017 te ’s-Gravenhage met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, Sonoystraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam 1] welk geweld bestond uit:
- slaan tegen en/of duwen tegen en/of trekken aan het lichaam van die [naam 1] waardoor die [naam 1] ten val kwam en/of
- het vasthouden/beetpakken van die [naam 1] en/of
- slaan en/of stompen tegen het hoofd en/of het lichaam van die [naam 1] (terwijl die [naam 1] op de grond lag) en/of
- het schoppen en/of trappen tegen het hoofd en/of het lichaam van die [naam 1] (terwijl die [naam 1] op de grond lag).

3.De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat sprake is van een dusdanige overschrijding van de redelijke termijn dat het Openbaar Ministerie zijn recht op vervolging heeft verloren. Bovendien heeft een strafoplegging door de overschrijding van de redelijke termijn geen enkel pedagogisch effect meer. Daarnaast zijn door de termijnoverschrijding de beginselen van de goede procesorde geschonden. Het Openbaar Ministerie dient daarom niet-ontvankelijk verklaard te worden.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging. Daartoe is door de officier van justitie naar voren gebracht dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie leidt, maar wel kan leiden tot compensatie in de vorm van strafvermindering.
3.3
De beoordeling
Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM en de daaraan te verbinden consequenties voor de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad leidt een overschrijding van de redelijke termijn op zichzelf niet tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging, ook niet indien sprake is van een overschrijding van lange duur, maar dient een dergelijke overschrijding gecompenseerd te worden door strafvermindering of in voorkomende gevallen door toepassing van een schuldigverklaring zonder toepassing van straf of maatregel.
De rechtbank stelt met de verdediging en het Openbaar Ministerie vast dat de redelijke termijn in deze zaak, die in het jeugdstrafrecht 16 maanden is, ruimschoots is overschreden. In lijn met de hiervoor genoemde vaste jurisprudentie verklaart de rechtbank het Openbaar Ministerie ondanks deze termijnoverschrijding wel ontvankelijk in de vervolging en zal de rechtbank, indien het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, bij het bepalen van een eventueel op te leggen straf of maatregel de overschrijding van de redelijke termijn meewegen.

4.De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit .

5.Waardering van het bewijs

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De aangever is door de verdachte en zijn medeverdachte agressief benaderd, waarna hij op de grond is geduwd, waar hij geschopt en getrapt werd. De aangever heeft hier een lichte hersenschudding aan overgehouden. Aan de hand van de voorgehouden stukken en de verklaring van de verdachte ter zitting is volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte deelnam aan het openlijk geweld.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte, hoewel hij de aangever wel heeft geslagen, niet degene is geweest die het meeste geweld heeft gebruikt. Uit onder meer de verklaring van getuige [naam 2] blijkt dat het de medeverdachte is geweest die de aangever een harde schop tegen het hoofd heeft gegeven. Uit het dossier blijkt verder niet dat de verdachte ook tegen het hoofd van de aangever geschopt zou hebben. Dit kan dan ook niet bewezen worden verklaard.
5.3
De beoordeling
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Vaststaat dat de aangever [naam 1] op 18 mei 2017 op de openbare weg, namelijk op de Sonoystraat te Den Haag, tegen het lichaam is geslagen, waardoor hij ten val kwam. Ook is de aangever vastgehouden en is hij (terwijl hij op de grond lag) tegen zijn hoofd en lichaam geschopt en geslagen.
De aangever verklaart dat de verdachte en de medeverdachte op hem afkwamen, waarna hij werd vastgehouden door de verdachte en door de verdachte is geslagen. De aangever kwam door deze klap ten val. Vervolgens is hij meerdere malen tegen het lichaam geschopt. Door getuige [naam 4] is gezien dat de jongen die de klap gaf waardoor het slachtoffer is gevallen, de aangever in ieder geval twee keer heeft geschopt. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de aangever een vuistslag heeft gegeven in zijn gezicht. De aangever verklaart dat hij niet alleen is geslagen maar ook dat hij tegen zijn hoofd is geschopt. Getuige [naam 2] bevestigt dit en verklaart dat dit door de medeverdachte is gedaan.
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is gebleken dat de verdachte met een ander geweld heeft gepleegd tegen de aangever door hem te slaan waardoor hij ten val kwam, en ook daarna tegen zijn lichaam te schoppen. De verdachte heeft met deze handelingen een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan de openlijke geweldpleging tegen de aangever. Dat de verdachte volgens de verdediging niet degene is geweest die tegen het hoofd van de aangever heeft geschopt, staat niet in de weg aan een bewezenverklaring van ook dit onderdeel van de tenlastelegging, nu sprake is geweest van het openlijk in vereniging plegen van geweld en de verdachte daarmee ook strafrechtelijk verantwoordelijk is voor de handelingen die door de medeverdachte zijn gepleegd. De rechtbank acht het tenlastegelegde feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring volgt uit de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage I. De rechtbank heeft gekozen voor een opsomming van de bewijsmiddelen nu verdachte heeft bekend dat hij een bijdrage aan het openlijk geweld heeft geleverd en door de verdediging geen vrijspraak is bepleit.

6.De bewezenverklaring

Op grond van de bewijsmiddelen, en op grond van de conclusies hierboven, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Bewezenverklaard wordt dat:
hij op 18 mei 2017 te ’s-Gravenhage met een ander, op de openbare weg, Sonoystraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam 1] , welk geweld bestond uit:
- slaan tegen het lichaam van die [naam 1] waardoor die [naam 1] ten val kwam en
- het vasthouden van die [naam 1] en
- slaan tegen het hoofd van die [naam 1] (terwijl die [naam 1] op de grond lag) en
- het schoppen tegen het hoofd en het lichaam van die [naam 1] terwijl die [naam 1] op de grond lag.
Het meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Het bewezen feit wordt gekwalificeerd als:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het feit en de verdachte zijn strafbaar.

8.De straf en/of maatregel

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een leerstraf van 40 uur, te weten SoCool, geëist, en daarnaast drie dagen jeugddetentie, met aftrek van het voorarrest. Ondanks dat het feit ruime tijd geleden heeft plaatsgevonden, is een leerstraf nog steeds passend.
8.2
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat de door de officier van justitie geëiste leerstraf niet meer passend is, nu het advies van de Raad voor de Kinderbescherming waarop deze strafeis is gebaseerd ruim vier jaar oud is. Bovendien voegt een dergelijke straf nu niet veel meer toe. De verdachte heeft immers een coach. Er is verzocht om de verdachte schuldig te verklaren zonder strafoplegging.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan openlijk geweld. Zij hebben de aangever meerdere malen geschopt en geslagen, waardoor de aangever pijn heeft geleden. De verdachte en zijn medeverdachte hebben geen enkel respect getoond voor de persoonlijke levenssfeer van de aangever.
De rechtbank rekent de verdachte dit feit aan. De ervaring leert dat de slachtoffers van openlijke geweldpleging nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Bovendien maken dergelijke strafbare feiten een grove inbreuk op de rechtsorde en brengen deze in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Justitiële Documentatie
De rechtbank stelt vast dat verdachte, gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 januari 2022, niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafadvies van de Raad voor de Kinderbescherming van 24 mei 2018, maar hecht hier gezien het tijdsverloop tussen de datum van vaststelling daarvan en de zitting geen betekenis aan.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich inmiddels in een andere fase van zijn leven bevindt en niet meer met foute vrienden omgaat. Hij heeft een bijbaan en is van plan om binnenkort te starten met de opleiding tot elektricien. De verdachte heeft een coach die hem daarbij helpt.
Redelijke termijn
De redelijke termijn waarbinnen jeugdstrafzaak moet zijn afgedaan is zestien maanden. In deze zaak is die termijn met 41 maanden overschreden. Immers, de eerste handeling richting de verdachte, waaruit hij kon afleiden dat er een strafvervolging tegen hem zou worden ingesteld, is 30 mei 2017, de datum van inverzekeringstelling. De rechtbank constateert dan ook dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM fors is overschreden. Gelet daarop en ook in aanmerking genomen dat de verdachte inmiddels meerderjarig is, dient het opleggen van enige straf in deze zaak geen enkel pedagogisch doel meer. De rechtbank heeft deze overschrijding in zeer grote mate in strafmatigende zin meegewogen.
Op te leggen straf of maatregel
Gelet op de positieve ontwikkeling van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte thans geen straf meer dient te worden opgelegd.

9.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft een schadevergoeding van € 2.539,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, gevorderd. Dit bedrag bestaat uit € 239,00 aan materiële schade (schade IPhone en vest) en € 2.300,00 aan immateriële schade.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij is geheel voor toewijzing vatbaar. Bij de vordering dient de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente te worden opgelegd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De vordering ten aanzien van de materiële schade dient ten aanzien van de iPhone te worden afgewezen, nu uit de aangifte niet blijkt dat deze is beschadigd en de bijgevoegde nota van herstel van een IPhone van bijna een jaar later dateert. Ten aanzien van het vest dient de vordering te worden gematigd, nu het gevorderde bedrag behoorlijk aan de maat is. De gevorderde immateriële schade dient gematigd te worden tot een bedrag dat aan de verdachte toegerekend kan worden. Immers, het letsel van de aangever zal voornamelijk voortvloeien uit de trap die door de medeverdachte is gegeven. Nu de verdachte de enige is die hiervoor berecht wordt, is het redelijk en billijk dat de vordering wordt beperkt tot een bedrag dat aan de verdachte toegerekend kan worden. Indien de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toewijst, wordt verzocht om de wettelijke rente niet toe te wijzen. Doordat de redelijke termijn aanzienlijk is overschreden is de rente enorm opgelopen. Dit is echter niet te wijten aan de verdachte, maar aan het dralen van het Openbaar Ministerie.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de materiële schade voor zover deze ziet op schade aan de iPhone niet-ontvankelijk verklaren, nu niet is vast te stellen dat de schade is ontstaan door het openlijk geweld. Uit het dossier volgt niet dat de IPhone door het strafbare feit is beschadigd en als dat al het geval zou zijn, dan kent de rechtbank gewicht toe aan het feit dat de door het slachtoffer overgelegde nota van herstel van de telefoon, van bijna een jaar na het feit is. De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de schade aan het vest, toewijsbaar. Zij zal het schadebedrag evenwel matigen tot een bedrag van € 50,00.
Voor wat de immateriële schadevergoeding betreft, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij lichamelijke klachten heeft gehad die het rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit. Nu ten aanzien van de hoogte van de immateriële schade geen nadere onderbouwing is geleverd en deze is betwist, zal de rechtbank het bedrag voor immateriële schade naar billijkheid vaststellen op € 400,-. De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 400,- en voor het overige deel niet ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan zich voor dit deel alleen tot de burgerlijke rechter wenden.
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal ter hoogte van het toegewezen bedrag de schadevergoedingsmaatregel opleggen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2017.
De rechtbank stelt dat gijzeling kan worden toegepast met een maximum van 0 dagen.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9a, 36f, 63, 77a, 77g, 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 6 is omschreven;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 7 is vermeld;
strafbaarheid verdachte
verklaart de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf en/of maatregel
bepaalt dat aan de verdachte geen straf wordt opgelegd;
schadevergoeding
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam 1] te betalen een bedrag van € 450,00, bestaande uit € 50,00 aan materiële schade en € 400,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 450,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 mei 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel dat indien volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam 1] de betalingsverplichting aan de Staat doet vervallen, alsmede dat voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter, voorzitter,
mr. H.C.L. Vreugdenhil, kinderrechter,
en mr. R.J. Wortelboer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 24 februari 2022.
Bijlage I
Opgave van bewijsmiddelen
1. Het proces-verbaal van politie nummer PL1500-2017137613-27 (pagina 43-48 van het dossier), inhoudende de verklaring van verdachte;
2. Het proces-verbaal van politie nummer PL1500-2017137613-7 (pagina 202-205 van het dossier), inhoudende de verklaring van aangever [naam 1];
3. Het proces-verbaal van politie nummer PL1500-2017137613-2 (pagina 200-201 van het dossier), inhoudende de verklaring van getuige [naam 4]
4. Het proces-verbaal van politie nummer PL1500-2017137613-55 (pagina 151-156 van het dossier), inhoudende de verklaring van getuige [naam 2].
Alle hierboven genoemde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.