ECLI:NL:RBDHA:2022:1475

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
09/180241-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met vuurwapen in vereniging, werkstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd

In deze strafzaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats]. De verdachte is beschuldigd van bedreiging met een vuurwapen in vereniging, gepleegd op 30 juni 2021 te 's-Gravenhage. De officier van justitie, mr. R.R. Knobbout, heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet heeft gedreigd met een vuurwapen en heeft gepleit voor vrijspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte de aangevers heeft bedreigd met een vuurwapen en een ijzeren staaf. De rechtbank oordeelt dat de verdachte, door met een ijzeren staaf in de hand op de aangevers af te lopen, een dreigende situatie heeft gecreëerd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

De rechtbank heeft de verdachte een werkstraf van 80 uren opgelegd, te vervangen door 40 dagen gevangenisstraf indien de werkstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. Daarnaast is een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk is veroordeeld tot betaling van schadevergoedingen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer strafzaken
Parketnummer: 09/180241-21
Datum uitspraak: 24 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter zitting

De strafzaak tegen de verdachte is gelijktijdig, maar niet gevoegd met de zaak onder parketnummer 09/837262-17, inhoudelijk behandeld op de besloten zitting van 10 februari 2022. Dit vonnis behelst alleen de zaak met parketnummer 09/180241-21.
De officier van justitie in deze zaak is mr. R.R. Knobbout en de advocaat van de verdachte is mr. A.M.D. Naarden te Den Haag. De verdachte is ter zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de zitting - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 juni 2021 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door met breekijzers en/of metalen pijpen en/of een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, dreigend op die [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] af te lopen en/of het vuurwapen tegen het hoofd van die [naam 4] te drukken.

3.De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van bedreiging, door samen met [medeverdachte] aangevers [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] te bedreigen met een ijzeren staaf en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Hij baseert zich daarbij, kortgezegd, op de verklaringen van de aangevers en de verklaring van getuige [naam 1] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft bepleit dat de verdachte weliswaar een ijzeren buis heeft gepakt om de aangevers te intimideren, maar uit het dossier blijkt niet dat de verdachte ook gedreigd zou hebben met de ijzeren buis. De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat er twee momenten zijn waarop aangevers en getuigen en de verdachten met elkaar in aanraking zijn gekomen. Het eerste betrof het moment dat een van de verdachten aan aangevers een vuurtje vroeg. Op dat moment zou verdachte zich bedreigd hebben gevoeld en een ijzeren staaf hebben gepakt. Zodra de aangevers weg waren, heeft de verdachte de ijzeren buis weer weggegooid. Dit betekent dat de verdachte tijdens het tweede moment, waarbij de aangevers bij hun voordeur zijn bedreigd, geen ijzeren staaf meer bij zich had. De verdachte was er verder niet van op de hoogte dat de medeverdachte een vuurwapen bij zich had. Bovendien is hij er direct vandoor gegaan zodra hij het vuurwapen zag. Door de verdachte wordt aldus de nauwe en bewuste samenwerking die voor het bewijs van medeplegen vereist is betwist. Nu er van medeplegen geen sprake is zou de verdachte moeten worden vrijgesproken.
4.3
De beoordeling
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Op 30 juni 2021 zijn aangevers [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] in Den Haag bedreigd. Zij en getuige [naam 1] verklaren over twee verdachten, die allebei een ijzeren staaf vasthouden en dat één van hen een vuurwapen bij zich droeg. De verdachte met het vuurwapen heeft dit vuurwapen tegen het hoofd van aangever [naam 4] gehouden. De officier van justitie heeft betoogd dat (ook) de verdachte een vuurwapen had of iets wat daarop leek. Daarvoor bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank, behalve de verklaring van aangever [naam 2] , onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank is verder van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat dat [medeverdachte] degene is geweest die een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bij zich heeft gehad en tegen het hoofd van [naam 4] heeft gehouden. Dat het zou gaan om een echt vuurwapen staat voor de rechtbank echter niet vast.
Voornoemde aangevers en de getuige verklaren alle vier – gelijkluidend – dat de verdachte samen met de medeverdachte dreigend richting de aangevers is gelopen, zoals gezegd, beiden met een ijzeren staaf vast in de hand en de medeverdachte met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp waarna dit voorwerp tegen het hoofd werd gedrukt. De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting ook bekend dat hij een ijzeren staaf heeft vastgehad. Anders dan door de verdediging is bepleit, blijkt volgens de rechtbank uit de verklaringen van aangevers en getuige [naam 1] juist niet dat de verdachte de staaf vlak na het eerste contactmoment met aangevers (vragen om een vuurtje) heeft weggegooid, en zijn er evenmin aanwijzingen dat de verdachte op afstand is blijven staan of dat hij is weggerend toen de medeverdachte het wapen trok. Door met een ijzeren staaf in de hand op aangevers af te lopen en daar te blijven staan terwijl de medeverdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd van aangever [naam 4] drukte, heeft de verdachte met de medeverdachte een dreigende situatie voor aangevers doen ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte met zijn handelen ook een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de bedreiging. Verdachte heeft ook kunnen begrijpen dat het onder deze omstandigheden – met een ijzeren staaf in de hand naar de voordeur van aangevers toelopen – bij de aangevers vrees zou kunnen opwekken dat de situatie waarin zij zich bevonden tot ernstig geweld zou kunnen leiden. Dat de verdachte niet geweten zou hebben dat de medeverdachte een wapen bij zich droeg en dat zou gaan gebruiken, doet daar ook niet aan af. De verdachte heeft zich immers niet aan de bedreiging onttrokken nadat de medeverdachte het wapen tegen het hoofd van aangever [naam 4] heeft gedrukt. Anders dan de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat naar uiterlijke verschijningsvorm van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking sprake is geweest om van medeplegen te kunnen spreken. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
De bewezenverklaring volgt uit de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage I, te weten de verklaringen van de aangevers en de getuige.

5.De bewezenverklaring

Op grond van de bewijsmiddelen, en op grond van de overwegingen die hierboven uiteen zijn gezet, komt de rechtbank tot de conclusie dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Bewezenverklaard wordt dat:
hij op 30 juni 2021 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een metalen pijp en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp dreigend op die [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] af te lopen en het
op eenvuurwapen
gelijkend voorwerptegen het hoofd van die [naam 4] te drukken.
Het meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Het bewezen feit wordt gekwalificeerd als:
Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het feit en de verdachte zijn strafbaar.

7.De straf en/of maatregel

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand geëist, en daarnaast een werkstraf van 120 uur. Hoewel er geen reclasseringsrapport over verdachte is uitgebracht, vraagt de officier van justitie om de rechtbank in overweging te nemen om toch een reclasseringstoezicht op te leggen. Op die manier heeft de verdachte een aanspreekpunt op de momenten dat hij het even niet meer weet. Bovendien dient het volwassenenstrafrecht toegepast te worden.
7.2
Standpunt van de verdediging
De advocaat heeft bepleit dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Op die manier wordt meer recht gedaan aan de ontwikkelingsleeftijd van de verdachte. Gezien zijn leeftijd, het feit dat hij nog thuis woont en baat heeft bij een pedagogische aanpak, valt de verdachte bij uitstek in de groep die onder het adolescentenstrafrecht valt.
Indien de rechtbank niet tot een vrijspraak komt, dan dient bij het bepalen van de straf rekening gehouden te worden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij maakt een positieve ontwikkeling door, heeft een coach en wil binnenkort met een opleiding starten. Reclasseringstoezicht heeft geen meerwaarde, en de verdachte zal hier bovendien door overvraagd worden. Nu door de verdediging toepassing van het jeugdstrafrecht is bepleit, en gesteld is dat de verdachte niet bedreigd heeft met een vuurwapen, is een aanzienlijk lagere werkstraf passend dan de straf die door de officier van justitie is geëist. Hierdoor is bovendien ook geen ruimte voor een voorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een ernstige bedreiging van drie slachtoffers, waarbij gebruik is gemaakt van wapens. Deze bedreiging heeft grote indruk gemaakt op de aangevers en bij hen gevoelens van angst en onveiligheid opgeroepen. Zij durfden zich niet meer ongedwongen op straat te begeven. Bovendien heeft de bedreiging bij de voordeur van aangevers plaatsgevonden, waardoor hun gevoel van huiselijke veiligheid is aangetast. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Daarnaast tasten dergelijke feiten het maatschappelijke gevoel van veiligheid aan.
Strafblad
De rechtbank stelt vast dat verdachte, gelet op zijn Justitiële Documentatie van 19 januari 2022, niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
Ter zitting is door de advocaat een verklaring van de coach van de verdachte overgelegd. Hieruit blijkt dat de verdachte goed meewerkt en daarbij afsprakentrouw en gemotiveerd is.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich inmiddels in een andere fase van zijn leven bevindt en niet meer met foute vrienden omgaat. Hij heeft een bijbaan en is van plan om binnenkort te starten met de opleiding tot elektricien. De verdachte heeft een coach die hem helpt bij het maken van de juiste keuzes.
Toepassing van het volwassenenstrafrecht
Ten aanzien van de vraag of het volwassenenstrafrecht of het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast, overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte was ten tijde van de bedreiging 18 jaar oud en dus meerderjarig. Het uitgangspunt is dat een meerderjarige verdachte wordt berecht volgens het volwassenenstrafrecht en de rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om, zoals door de verdediging bepleit, van dit uitgangspunt af te wijken en het jeugdstrafrecht toe te passen. Zo zijn er onvoldoende aanknopingspunten dat verdachte pedagogisch beïnvloedbaar is of anderszins op een jeugdiger niveau dan zijn kalenderleeftijd functioneert. Ook de wijze waarop de bedreiging is gepleegd en de ernst van dit feit levert eerder een contra-indicatie voor toepassing van het jeugdstrafrecht op. Verdachte is samen met zijn medeverdachte op een viertal oudere personen afgegaan en heeft aldus blijk gegeven een gewelddadige confrontatie niet te vermijden, ook al was hij getalsmatig in de minderheid. Al met al zijn geen dan wel onvoldoende aanknopingspunten aanwezig die tot toepassing van het jeugdstrafrecht aanleiding geven. De verdachte wordt dan ook volgens het volwassenenstrafrecht berecht. De rechtbank zal in de strafmaat wel rekening houden met zijn jeugdige (jong meerderjarige) leeftijd.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken.
Alles afwegende zal de rechtbank de verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen gevangenisstraf, indien de werkstraf niet (naar behoren) wordt uitgevoerd. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand opleggen, met een proeftijd van twee jaren. Op die manier ervaart de verdachte de consequenties van zijn gedrag en heeft hij tegelijkertijd een stok achter de deur die dient te voorkomen dat de verdachte terugvalt in delict gedrag.
De rechtbank ziet, met de verdediging, geen aanleiding tot het opleggen van reclasseringstoezicht, nu een advies daartoe ontbreekt, de verdachte een positieve ontwikkeling doormaakt en hij een betrokken coach heeft.

8.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en een schadevergoeding van €5.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, gevorderd.
[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en een schadevergoeding van €6.680,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, gevorderd. Dit bedrag bestaat uit €1.680,00 aan materiële schade en €5.000,00 aan immateriële schade.
[naam 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en een schadevergoeding van €5.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, gevorderd.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vorderingen van de benadeelde partijen dienen te worden gematigd tot een bedrag van €2.500,00. Bij alle vorderingen dient de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente te worden opgelegd. Ook dient gijzeling opgelegd te worden, nu de verdachte meerderjarig is.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De vordering van [naam 2] ten aanzien van de materiële schade dient afgewezen te worden, nu er geen sprake is van rechtstreekse schade en de vordering bovendien op dat punt niet is onderbouwd. De vorderingen van alle drie de benadeelde partijen ten aanzien van de immateriële schade dienen ook afgewezen te worden. Het ontbreekt de vorderingen aan een onderbouwing. Indien de rechtbank van oordeel is dat de vorderingen toegewezen dienen te worden, dienen de bedragen aanzienlijk gematigd te worden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [naam 4]
Ten aanzien van de immateriële schade vindt de rechtbank gezien de ernst van het feit en de inbreuk op de benadeelde partij een vergoeding tot een bedrag van € 750,00 (met toewijzing van de wettelijke rente) voldoende gemotiveerd. Voor een toewijzing van een hoger bedrag dient de benadeelde partij deze vordering verder te onderbouwen. Nu een nadere onderbouwing een onevenredige belasting voor het strafproces zou opleveren zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Benadeelde partij [naam 2]
De vordering is ten aanzien van de materiële schade niet met stukken onderbouwd. Gelet op het gevorderde bedrag acht de rechtbank een nadere onderbouwing noodzakelijk. Nu deze onderbouwing ontbreekt, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Ten aanzien van de immateriële schade vindt de rechtbank gezien de ernst van het feit en de inbreuk op de benadeelde partij een vergoeding tot een bedrag van € 500,00 (met toewijzing van de wettelijke rente) voldoende gemotiveerd. Voor een toewijzing van een hoger bedrag dient de benadeelde partij deze vordering verder te onderbouwen. Nu een nadere onderbouwing een onevenredige belasting voor het strafproces zou opleveren zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Benadeelde partij [naam 3]
Ten aanzien van de immateriële schade vindt de rechtbank gezien de ernst van het feit en de inbreuk op de benadeelde partij een vergoeding tot een bedrag van € 500,00 (met toewijzing van de wettelijke rente) voldoende gemotiveerd. Voor een toewijzing van een hoger bedrag dient de benadeelde partij deze vordering verder te onderbouwen. Nu een nadere onderbouwing een onevenredige belasting voor het strafproces zou opleveren zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Hoofdelijkheid, schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal de verdachte hoofdelijk veroordelen tot betaling van voornoemde bedragen. De rechtbank zal voorts ter hoogte van alle toegewezen bedragen, ten aanzien van alle benadeelde partijen, de schadevergoedingsmaatregel opleggen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2021, met de daarbij behorende gijzeling voor het geval de verdachte zijn betalingsverplichting niet nakomt.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 63, 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 5 is omschreven;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 6 is vermeld;
strafbaarheid verdachte
verklaart de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf en/of maatregel
veroordeelt de verdachte tot
een
werkstrafvoor de duur van
80 uren, subsidiair 40 dagen gevangenisstraf;
een
gevangenisstrafvoor de duur van
één maand voorwaardelijk;
bepaalt dat de verdachte zich voor het einde van de hierbij op
2 jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
schadevergoeding
Benadeelde partij [naam 4]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 750,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
legt aan de verdachte, hoofdelijk, de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 juni 2021 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, betalingsverplichting aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat doet vervallen, alsmede dat voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen;
bepaalt ten aanzien van alle opgelegde schadevergoedingsmaatregelen dat indien volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 15 dagen.
Benadeelde partij [naam 2]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 500,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
legt aan de verdachte, hoofdelijk, de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 juni 2021 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat doet vervallen, alsmede dat voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen;
bepaalt ten aanzien van alle opgelegde schadevergoedingsmaatregelen dat indien volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 10 dagen;
Benadeelde partij [naam 3]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 500,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
legt aan de verdachte, hoofdelijk, de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 juni 2021 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat doet vervallen, alsmede dat voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen;
bepaalt ten aanzien van alle opgelegde schadevergoedingsmaatregelen dat indien volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 10 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Martinez-Hammer, voorzitter,
mr. H.C.L. Vreugdenhil, rechter,
en mr. R.J. Wortelboer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 24 februari 2022.
Bijlage I
Bewijsmiddelen
1.
Het proces-verbaal van politie nummer PL1500-2021188284-11 (pagina 23-27 van het dossier), inhoudende als verklaring van aangever [naam 4] :
Op 30 juni 2021 liepen [naam 2] , [naam 3] , [naam 1] en ik op de Haringkade te Den Haag. Toen de jongens aan kwamen rennen zag ik dat beide jongens iets in hun handen hadden. Ik zag dat de voorwerpen zwart van kleur waren en dat het op een koevoet of breekijzer leek. Op dat moment kreeg ik van één van de twee jongens een vuurwapen tegen mijn voorhoofd gedrukt. Ik voelde ijzer tegen mijn voorhoofd. Ik dacht even iets van “dit is het”.
2.
Het proces-verbaal van politie nummer PL1500-2021188284-5 (pagina 28-29 van het dossier), inhoudende als verklaring van getuige [naam 1] :
Op 30 juni 2021 liepen ik met drie vrienden, [naam 4] , [naam 2] en [naam 3] , over de Haringkade te 's-Gravenhage. Er liepen twee personen in onze richting. Wij wilden onze woning betreden, toen de twee personen ineens vlak achter ons stonden. Ik had de voordeur van onze woning al geopend. Een van deze personen, persoon een (1), had plotseling een vuurwapen in zijn rechterhand.
3.
Het proces-verbaal van politie nummer PL1500-2021188284-5 (pagina 18-19 van het dossier), inhoudende als verklaring van aangever [naam 2] :
We zagen dat die jongens onderweg iets oppakten iets van stalen buizen of pijpen of zo. [..] Allebei de jongens hielden die ijzeren buis in hun linker hand vast.[..] De ander jongen in het zwart stond daar ongeveer een halve meter achter hem.
4.
Het proces-verbaal van politie nummer PL1500-2021188284-5 (pagina 22 van het dossier), inhoudende als verklaring van aangever [naam 3] :
Ik zag dat de jongens versneld achter ons aan kwamen en ik zag dat beide jongens een zwart breekijzer of koevoet in hun hand hadden.
5.
Het proces-verbaal van politie nummer PL1500-2021188284-23 (pagina 72-80 van het dossier), inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik loop naar [medeverdachte] en de vier jongens toe en zie ineens dat [medeverdachte] iets uit zijn broek pakte. Ik zag dat [medeverdachte] een vuurwapen uit zijn broek trok. Ik weet alleen niet of deze echt of nep was. Voor mijn gevoel trok hij met zijn rechterhand het vuurwapen vanaf zijn rechterzijde. Hoe ik het heb gezien was deze zwart. Het was ongeveer net zo groot als een politiepistool. Het klopt dat ik een ijzeren staaf had.
Alle hierboven genoemde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en de voor het bewijs gebezigde inhoud daarvan is telkens zakelijk weergegeven.