In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, een asielzoeker van Iraakse nationaliteit, en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het COA, waarbij hij op 10 mei 2022 werd geplaatst in een Handhaving en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen. Dit besluit was genomen op basis van artikel 10 en 11 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). Daarnaast had het COA op 13 mei 2022 een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd aan eiser, die ook onderwerp van beroep was. De rechtbank heeft beide beroepen op 4 juli 2022 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en heeft vervolgens de beroepen beoordeeld.
Eiser voerde aan dat het plaatsingsbesluit onrechtmatig was, omdat hij niet eerder bij incidenten betrokken was en hij zijn excuses had aangeboden voor zijn gedrag, dat onder invloed van alcohol was. De rechtbank oordeelde echter dat het gedrag van eiser, dat als een incident met een zeer grote impact werd gekwalificeerd, een plaatsing in de HTL rechtvaardigde. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van eiser voldoende waren meegewogen bij het opleggen van het besluit. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. S.G.M. van Veen, in aanwezigheid van griffier mr. M.A.W.M. Engels.