ECLI:NL:RBDHA:2022:14725

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
C/09/626195 / HA RK 22-92
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen in rekening gebrachte griffierechten in WHOA-traject

In deze zaak gaat het om een verzetprocedure tegen de hoogte van griffierechten die in rekening zijn gebracht in het kader van een WHOA-traject. Verzoekers, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.M. Woudenberg, hebben verzet aangetekend tegen de griffierechten die door de griffier van de Rechtbank Den Haag zijn opgelegd. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 24 februari 2022 werd ingediend, gevolgd door aanvullende verzoekschriften in de maanden daarna. De verzoekers stellen dat voor bepaalde verzoeken tot verlenging van de afkoelingsperiode geen griffierecht verschuldigd is en dat het griffierecht voor het homologatieverzoek ten onrechte bij de HSD in rekening is gebracht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de griffierechten voor de verlengingsverzoeken inmiddels zijn gecrediteerd en dat het griffierecht voor het homologatieverzoek ten onrechte bij de HSD in rekening is gebracht. De rechtbank oordeelt dat het verzet van verzoeker sub 1 tegen de hoogte van het griffierecht voor het homologatieverzoek tijdig is gedaan, maar dat de rechtbank de opvatting van verzoeker sub 1 over de verrekening van griffierechten niet deelt. De rechtbank concludeert dat de WHOA-procedure niet uitsluitend gericht is op de homologatie van een akkoord, maar ook op het tot stand brengen van een akkoord. Daarom wordt het verzet ongegrond verklaard en wordt verzoeker sub 1 voor het overige niet ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/626195 / HA RK 22-92
Beschikking van 3 november 2022
in de zaak van

1.[verzoeker sub 1] ,

kantoorhoudende te [plaats 1] ,
2.
[verzoeker sub 2],
nu kantoorhoudende te [plaats 2] ,
verzoekers,
advocaat mr. R.M. Woudenberg te Amsterdam,
tegen
DE GRIFFIER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M.J.P. Vink .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 24 februari 2022 ingekomen verzoekschrift houdende verzet als bedoeld in artikel
29 Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) (hierna: verzetschrift 1),
  • het op 29 maart 2022 ingekomen verzoekschrift houdende (aanvullend) verzet (hierna: verzetschrift 2),
  • het op 29 april 2022 ingekomen verzoekschrift houdende (tweede aanvullend) verzet (hierna: verzetschrift 3),
  • het op 23 juni 2022 ingekomen verweerschrift.
1.2.
Partijen hebben te kennen gegeven af te zien van een mondelinge behandeling.

2.De feiten

met betrekking tot verzetschrift 1

2.1.
[verzoeker sub 1] heeft namens [de N.V.] (hierna: [de N.V.] ) op 3 mei 2021 een verzoekschrift ingediend tot aanwijzing van een herstructureringsdeskundige (hierna : HSD) als bedoeld in artikel 371 lid 1 van de Faillissementswet (Fw). Bij beschikking van
25 mei 2021 heeft de rechtbank [verzoeker sub 2] tot HSD aangewezen en een afkoelingsperiode ex artikel 376 lid 1 Fw gelast. De griffier heeft bij (het kantoor van) [verzoeker sub 1] een bedrag van € 667,-- voor het verzoek ex 371 lid 1 Fw en € 667,-- voor het verzoek ex 376 lid 1 Fw in rekening gebracht.
2.2.
Op 10 mei 2021 heeft [de N.V.] een verzoek tot afgifte van een machtiging in de zin van artikel 42a Fw ingediend. Daarvoor is bij (het kantoor van) [verzoeker sub 1] een bedrag van € 667,-- aan griffierecht in rekening gebracht.
2.3.
Op 27 juli 2021 heeft de HSD een verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode ex artikel 376 lid 5 Fw ingediend. Daarvoor is bij (het kantoor van) de HSD een griffierecht van € 667,-- in rekening gebracht.
2.4.
Op 24 augustus 2021 heeft [de N.V.] (opnieuw) een verzoek tot afgifte machtiging in de zin van artikel 42a Fw ingediend. Daarvoor is bij (het kantoor van) [verzoeker sub 1] een griffierecht van € 667,-- in rekening gebracht.
2.5.
Op 21 januari 2022 heeft de HSD homologatie van het akkoord als bedoeld in artikel 383 lid 1 Fw verzocht. Voor dat verzoekschrift is bij (het kantoor van) de HSD een bedrag van € 5.737,-- aan griffierecht in rekening gebracht.
met betrekking tot verzetschrift 2
2.6.
Op 28 oktober 2021 heeft de HSD verlenging van de afkoelingsperiode ex artikel 376 lid 5 verzocht. Daarvoor is (op 16 februari 2022) bij (het kantoor van) de HSD een griffierecht van € 667,-- in rekening gebracht.
met betrekking tot verzetschrift 3
2.7.
Op 10 maart 2022 is een bedrag van € 8.519,-- bij (het kantoor van) [verzoeker sub 1] in rekening gebracht ter zake van griffierecht voor het hiervoor onder 2.5. bedoelde homologatieverzoek.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoekers komen in verzet tegen (de hoogte van) de hiervoor onder 2.3., 2.5., 2.6. en 2.7. door de griffier in rekening gebrachte griffierechten in het WHOA-traject van [de N.V.] . Zij voeren daartoe – samengevat – aan dat voor verzoeken tot verlenging van een afkoelingsperiode ex artikel 376 lid 5 Fw geen griffierecht is verschuldigd en dat het griffierecht voor het door de HSD ingediende homologatieverzoek ten onrechte bij de HSD in rekening is gebracht. Zij verzoeken de rekening-courant van (het kantoor van) van de HSD met de ten onrechte in rekening gebrachte bedragen te crediteren (2 x € 667,-- en
€ 5.737,--) en het griffierecht voor het homologatieverzoek bij [de N.V.] in rekening te brengen onder verrekening van de voor de met dat verzoek samenhangende verzoeken geheven griffierechten (€ 5.737,-- -\- 4 x € 667,--).
3.2.
In zijn verweerschrift erkent de griffier dat het griffierecht voor het door de HSD ingediende homologatieverzoek ten onrechte bij de HSD in rekening is gebracht in plaats van bij de schuldenaar [de N.V.] . Het griffierecht van € 5.737,-- is daarom op 10 maart 2022 in de rekening-courantverhouding van het kantoor van de HSD gecorrigeerd. Vervolgens is het griffierecht in rekening gebracht bij het kantoor van [verzoeker sub 1] . Aanvankelijk een onjuist bedrag van € 8.519,--, waarop op 14 april een bedrag van € 2.782,-- is gecorrigeerd, zodat uiteindelijk het correcte bedrag van € 5.737,-- is geheven, aldus de griffier. Voor verrekening zoals verzocht is volgens de griffier geen plaats.
Met verzoekers is de griffier van mening dat voor een verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode geen griffierecht is verschuldigd. De griffier zegt toe zich in te spannen voor de correctie van het daarvoor ten onrechte bij de HSD in rekening gebrachte griffierecht van tweemaal € 667,--.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zo ver van belang – nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank is gebleken dat het bij de HSD in rekening gebrachte griffierecht voor de verlengingsverzoeken van 27 juli 2021 (hiervoor onder 2.3.) en 28 oktober 2021 (hiervoor onder 2.6.) inmiddels op 23 juni 2022 is gecrediteerd. Daarmee is het (ten onrechte) bij de HSD in rekening gebrachte griffierecht van € 6.404,-- in zijn geheel teruggeboekt. Bij een beslissing op zijn bezwaren heeft de HSD daarom geen belang meer.
4.2.
Bij (het kantoor van) [verzoeker sub 1] is een griffierecht van in totaal € 8.405,-- in rekening gebracht; 4x € 667,-- voor de verzoeken tot aanwijzing van een herstructureringsdeskundige, om een afkoelingsperiode en om een afgifte machtiging in de zin van artikel 42a Fw (2x) en € 5.737,-- voor het homologatieverzoek.
4.3.
[verzoeker sub 1] stelt zich op het standpunt dat op het griffierecht voor het homologatieverzoek in mindering dient te worden gebracht de al in rekening gebrachte griffierechten voor de hiervoor onder 4.2. bedoelde overige vier verzoeken. Hij verwijst daartoe naar het beginsel van de Wgbz (en de daaraan voorafgaande Wtbz) dat zoveel mogelijk dient te worden volstaan met betaling van één vast recht voor het gehele complex van rechtshandelingen betrekking hebbende op één zaak. Dat beginsel is terug te vinden in (onder meer) artikel 11 van de Wgbz dat luidt:
“Op griffierecht wordt in mindering gebracht het griffierecht dat reeds is voldaan in de zaak waarop het geding of verzoekschrift betrekking heeft”.Het homologatieverzoek heeft daarbij volgens [verzoeker sub 1] te gelden als de hoofdzaak, de zaak waarop het geding of verzoekschrift betrekking heeft.
4.4.
Artikel 29 lid 1 Wgbz bepaalt dat degene die de griffierechten en verschotten heeft betaald, gedurende een maand na die betaling tegen de beslissing van de griffier tot heffing van het griffierecht of de verschotten bij verzoekschrift in verzet kan komen bij het gerecht waaraan het griffierecht of de verschotten werden betaald. Het griffierecht voor het homologatieverzoek is op 10 maart 2022 (en deels gecorrigeerd op 14 april 2022) van het kantoor van [verzoeker sub 1] afgeschreven. [verzoeker sub 1] heeft in het tweede verzetschrift echter al gemotiveerd aangegeven dat het bij [de N.V.] in rekening te brengen homologatieverzoek dient te worden verrekend met het reeds door [de N.V.] betaalde griffierecht van € 2.668,--. Het verzet voor wat betreft de hoogte van het griffierecht voor het homologatieverzoek is daarom is naar het oordeel van de rechtbank tijdig gedaan.
4.5.
De rechtbank deelt de opvatting van [verzoeker sub 1] met betrekking tot de verlangde verrekening niet. Met de griffier is de rechtbank van oordeel dat het WHOA-traject er op is gericht om een schuldenaar in staat te stellen een akkoord tot stand te brengen. De schuldenaar kan (na deponering van een zogenaamde startverklaring ter griffie) een beroep doen op enkele in de WHOA opgenomen voorzieningen om hem te helpen het akkoord tot stand te brengen. Het doel van de WHOA is het tot stand brengen van een akkoord en niet de homologatie van het akkoord. De WHOA is bedoeld het minnelijk schuldsanerings- en herstructureringstraject te versterken en de mogelijkheid van een dwangakkoord dient als ‘uiterst redmiddel’. De hele procedure is dan ook niet uitsluitend gericht op de homologatie van een akkoord door de rechter, zoals door [verzoeker sub 1] is betoogd. Het verzoek tot homologatie van een akkoord is naar het oordeel van de rechtbank daarom niet een hoofdzaak als bedoeld in artikel 11 Wgbz. Het verzet van [verzoeker sub 1] ter zake slaagt niet.
4.6.
Voor zover [verzoeker sub 1] zich nog op het standpunt heeft gesteld dat, op basis van het beginsel dat zoveel mogelijk dient te worden volstaan met betaling van één vast recht voor het gehele complex van rechtshandelingen betrekking hebbend op één zaak, de griffier al niet telkens opnieuw griffierecht mocht heffen voor de hiervoor onder 4.2. genoemde verschillende verzoeken, slaagt het verzet evenmin. Voor de betreffende verzoeken is al in 2021 griffierecht betaald zodat het verzet voor de heffing van die griffierechten niet tijdig is gedaan en [verzoeker sub 1] niet ontvankelijk zal worden verklaard. Ten overvloede overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 19a lid 1 Wgbz wordt voor de indiening van verzoeken als bedoeld in artikel 42a, 371 lid 1, 376 lid 1, 377 lid 3, 378 lid 1 379 lid 1 en 383 lid 7 Fw van de verzoeker griffierecht geheven. Voor elk verzoek dient dan ook apart griffierecht in rekening te worden gebracht. Artikel 4 lid 2 sub f Wgbz waarin is bepaald dat geen griffierecht wordt geheven voor
“de indiening van een verzoekschrift, indien dit verzoekschrift in de loop van een aanhangig geding wordt ingediend en op dit geding betrekking heeft;”gaat daarbij niet op
.De in artikel 19a lid 1 Wgbz genoemde verzoeken betreffen afzonderlijke gedingen waarop afzonderlijke beschikkingen volgen. Voor elk verzoek dient dan ook apart griffierecht in rekening te worden gebracht.
4.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzet van [verzoeker sub 1] ongegrond zal worden verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet van [verzoeker sub 1] tegen de hoogte van het geheven griffierecht voor het homologatieverzoek ongegrond, en
- verklaart [verzoeker sub 1] voor het overige niet ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op
3 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 201