ECLI:NL:RBDHA:2022:14721

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
NL22.15702
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met betrekking tot strafrechtelijke aanhouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De eiser was op 12 augustus 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 22 augustus 2022 heeft eiser ervoor gekozen om niet vertegenwoordigd te worden door zijn gemachtigde, mr. J. Ruijs, ondanks herhaalde verzoeken van de rechter om zich te laten bijstaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 10 augustus 2022 strafrechtelijk is aangehouden en dat de bewaringsrechter niet mag oordelen over deze strafrechtelijke aanhouding. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die betwistte dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken, beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de niet betwiste gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren om deze te rechtvaardigen, en dat het beroep ongegrond was. Eiser had geen beroepsgrond ingediend met betrekking tot het opleggen van een lichter middel.

De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 25 augustus 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.15702
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Ruijs), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. De gemachtigde van eiser is ook verschenen. Eiser wilde echter niet dat zijn gemachtigde hem vertegenwoordigde ter zitting. De rechter heeft meerdere malen en nadrukkelijk gevraagd aan eiser of hij zich echt niet wil laten bijstaan door mr. Ruijs. Eiser bleef bij zijn standpunt dat hij niet vertegenwoordigd wenste te worden door mr. Ruijs, omdat hij zijn gemachtigde maar één keer gezien heeft en hem niet kent. Als tolk is verschenen H. Lotfi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995.
Strafrechtelijk voortraject
2. Eiser voert aan dat hij in Nederland is aangehouden door de politie, omdat hij niet op een bepaalde plek mocht zijn. Dat klopt niet. Eiser wil weten of er bewijzen zijn dat hij niet op de plek mocht zijn of dat hij is binnengedrongen op die plek.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het proces-verbaal van aanhouding van 10 augustus 2022 blijkt dat eiser op 10 augustus 2022 om 16.25 uur strafrechtelijk is
aangehouden. De bewaringsrechter mag niet oordelen over een strafrechtelijke aanhouding. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser alleen de zware grond onder 3d betwist. Daartoe voert hij aan dat hij in eerste instantie op het moment dat hij de Europese Unie is binnen gekomen valse identiteiten heeft opgegeven, maar in Nederland heeft hij altijd zijn eigen identiteit opgegeven.
6. De rechtbank oordeelt dat de overige niet betwiste gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd de maatregel al kunnen dragen. Het geschilpunt over de zware grond onder 3d behoeft daarom geen verdere bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
7. De rechtbank stelt vast dat eiser ten aanzien van het opleggen van een lichter middel geen beroepsgrond heeft ingediend.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 augustus 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.