ECLI:NL:RBDHA:2022:14720

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
NL22.15405 en NL22.15464
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van aanvullend terugkeerbesluit en maatregel van bewaring in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Libische nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen twee besluiten van de Staatssecretaris, te weten een aanvullend terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aanvullend terugkeerbesluit van 7 augustus 2022 noodzakelijk was, maar dat het niet correct was geformuleerd. De rechtbank oordeelde dat de verwijzing naar een eerder besluit, dat geen terugkeerbesluit bevatte, niet leidde tot een ongeldige aanvulling. De rechtbank concludeerde dat het terugkeerbesluit van 5 maart 2020 nog steeds geldig was, omdat de eiser niet aan zijn vertrekverplichting had voldaan. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 25 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.15405 en NL22.15464
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.G.C. van Riet), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2022 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Lotfi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Libische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2002.
Over bestreden besluit 1
2. Eiser stelt dat het aanvullend terugkeerbesluit van 7 augustus 2022 geen rechtsgeldige aanvulling is. Daardoor is er ook geen sprake van een rechtsgeldig terugkeerbesluit. Op 5 maart 2020 is de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld en is een terugkeerbesluit aan eiser opgelegd. Op 14 juli 2020 is de opvolgende asielaanvraag van eiser ook buiten behandeling gesteld. Bij dit besluit is geen terugkeerbesluit opgelegd aan eiser, maar is verwezen naar het terugkeerbesluit in het besluit van 5 maart 2020. Het aanvullend terugkeerbesluit is een aanvulling op het
terugkeerbesluit van 14 juli 2020, maar op deze datum is geen terugkeerbesluit opgelegd. Er heeft daarom een onjuiste aanvulling plaatsgevonden.
3. De rechtbank overweegt het volgende. Niet is geschil is dat het aanvullend terugkeerbesluit van 7 augustus 2022 noodzakelijk was. In het aanvullend terugkeerbesluit staat dat het een aanvulling is op het terugkeerbesluit van 14 juli 2020. Op 14 juli 2020 is echter geen terugkeerbesluit opgelegd, maar is uitdrukkelijk verwezen naar het terugkeerbesluit dat is opgelegd op 5 maart 2020. Het terugkeerbesluit van 5 maart 2020 is nog steeds geldig, omdat niet is gebleken dat eiser aan zijn vertrekverplichting heeft voldaan. Dit terugkeerbesluit moest echter wel aangevuld worden, omdat het land van terugkeer niet genoemd is in dit terugkeerbesluit. Daarvoor is de aanvulling van 7 augustus 2022 nodig. Het was wenselijker geweest als verweerder in het aanvullend terugkeerbesluit had vermeld dat het een aanvulling was op het terugkeerbesluit van 5 maart 2020, maar naar het oordeel van de rechtbank kan de verwijzing naar het besluit van 14 juli 2020 niet leiden tot een ongeldige aanvulling. In het besluit van 14 juli 2020 is namelijk uitdrukkelijk verwezen naar het terugkeerbesluit van 5 maart 2020. Er heeft daarom geen onduidelijkheid kunnen bestaan over de vraag waar het aanvullend terugkeerbesluit op ziet, namelijk het terugkeerbesluit van 5 maart 2020. De beroepsgrond slaagt niet.
Over bestreden besluit 2
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser alleen de zware grond onder 3c en de lichte grond onder 4c heeft betwist. De overige niet betwiste gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd kunnen de maatregel al dragen, daarom behoeven de
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
geschilpunten over de zware grond onder 3c en de lichte grond 4c geen verdere bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Over de beroepen
6. De beroepen tegen de bestreden besluiten zijn ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen tegen bestreden besluit 1 en 2 ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 augustus 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden
ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.