ECLI:NL:RBDHA:2022:14718

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
NL22.15404
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met Marokkaanse nationaliteit. De eiser was op 7 augustus 2022 om 9.58 uur overgenomen en opgehouden, maar arriveerde pas om 14.45 uur bij de vreemdelingendienst, waarna hij om 20.00 uur in bewaring werd gesteld. Eiser stelde dat de termijn van ophouding was overschreden, omdat hij meer dan tien uur was opgehouden zonder verklaring van de verweerder. De rechtbank oordeelde echter dat de termijn voor ophouding pas begint te lopen vanaf het moment van aankomst op de plaats bestemd voor verhoor. Aangezien de eiser om 14.45 uur arriveerde en de ophouding om 20.00 uur eindigde, was de maatregel van bewaring binnen de wettelijk toegestane termijn van zes uren gebleven.

De rechtbank overwoog verder dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was op basis van een concreet aanknopingspunt voor een overdracht onder de Dublinverordening en dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank stelde vast dat de meeste gronden voor de maatregel niet waren betwist door de eiser, en dat het beroep ongegrond werd verklaard. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 25 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.15404
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.G.C. van Riet), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Lotfi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997.
Ophouding
2. Eiser voert aan dat het wonderlijk is dat hij op 7 augustus 2022 om 9.58 uur is overgenomen en opgehouden en pas om 14.45 uur aankomt bij de vreemdelingendienst. Vervolgens is hij om 20.00 uur pas in bewaring gesteld. De ophouding van eiser heeft dus meer dan tien uren geduurd. Er is geen enkele verklaring van de kant van verweerder gekomen waarom het zolang heeft geduurd voordat eiser werd overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Dit wekt de indruk dat eiser is vergeten. De termijn voor ophouding is dus ruimschoots overschreden.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. De termijn voor ophouding begint te lopen vanaf het moment van aankomst op de plaats bestemd voor verhoor.1 Eiser is op 7 augustus 2022 om 14.45 uur aangekomen op de plaats bestemd voor verhoor. Vanaf dat moment begint dus de termijn van zes uren te lopen. Eiser mocht daarom tot uiterlijk 20.45 uur worden opgehouden. De ophouding is om 20.00 uur beëindigd, omdat eiser in bewaring is gesteld. Dat is dus binnen de zes uren geweest. Eiser is dus niet te lang opgehouden. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden2 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden3 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser alleen de lichte grond onder 4e heeft betwist. Verweerder heeft deze lichte grond ter zitting laten vallen. De overige gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd zijn niet betwist en kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Zie artikel 50a, eerste lid, van de Vw.
2 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 augustus 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.