ECLI:NL:RBDHA:2022:14716

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
NL22.14317 en NL22.14319
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Pakistaanse nationaliteit. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 22 juli 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft de zaak op 1 augustus 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 27 juli 2022 is opgeheven, omdat eiser een opvolgende asielaanvraag had ingediend. De beoordeling van de rechtbank richtte zich daarom op de vraag of de bewaring onrechtmatig was geweest en of eiser recht had op schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding en ophouding van eiser rechtmatig waren, ondanks zijn medische omstandigheden en de vroegtijdige binnentreding. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voor de bewaring voldoende waren en dat verweerder voortvarend had gehandeld in de uitzettingsprocedure.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.14317 en NL22.14319
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 27 juli 2022 de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser een (opvolgende) asielaanvraag heeft ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T.J. Hussain. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Pakistaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1985.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Voortraject
3. Eiser stelt dat zijn staandehouding en ophouding onrechtmatig zijn. De staandehouding van eiser is disproportioneel vanwege zijn medische omstandigheden. Daarnaast is eiser ook erg geschrokken van de binnentreding en was de binnentreding erg vroeg. Verder wist verweerder dat eiser geen documenten had en daarom is het onjuist dat in het proces-verbaal van staandehouding/overbrenging/overdracht van 22 juli 2022 staat dat eiser is opgehouden omdat zijn identiteit bekend was en bleek dat hij geen rechtmatig verblijf had in Nederland.
4. De rechtbank is van oordeel dat de staandehouding en ophouding rechtmatig hebben plaatsgevonden. Eiser is om 07.44 uur staande gehouden en dat tijdstip is niet zodanig vroeg dat de staandehouding daardoor onrechtmatig wordt. Dat eiser van de binnentreding is geschrokken, is vervelend maar maakt de staandehouding en ophouding niet onrechtmatig. Verder is tijdens de staandehouding en ophouding van eiser niet gebleken van zodanige medische problemen dat de staandehouding of de ophouding disproportioneel is. Ook is de rechtbank van oordeel dat de ophouding op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw de juiste grondslag is. Eisers gegevens waren namelijk bekend bij de Dienst Terugkeer & Vertrek en daardoor was duidelijk dat eiser geen rechtmatig verblijf had in Nederland. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Bewaringsgronden
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3a, 3d en 3i heeft betwist. Ten aanzien van de zware grond onder 3a voert eiser aan dat hij asielzoeker is en dat deze grond daarom niet aan hem kan worden tegengeworpen.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
7. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3a feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser kon bij inreis in Nederland geen geldig reis- en identiteitsdocument tonen. Dat eiser asielzoeker is, doet niet af aan de feitelijke juistheid van deze zware grond.
8. De zware grond onder 3a en de niet betwiste zware grond onder 3c zijn al voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Deze twee gronden kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De beroepsgrond slaagt daarom niet en de rechtbank laat de geschilpunten over de overige gronden van bewaring onbesproken.
Voortvarend handelen
9. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting heeft gewerkt. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat verweerder uitzettingshandelingen heeft verricht.
10. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Verweerder heeft op 2 juni 2022 een terug- en overname verzoek verzonden aan de Pakistaanse autoriteiten. De Pakistaanse autoriteiten hebben 60 werkdagen de tijd om daarop te reageren. Deze termijn was op de dag van de zitting nog niet verstreken. Daarnaast is op 26 juli 2022 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser gewerkt. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
11. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Dat eiser heeft gezegd dat hij niet terug wil keren is omdat hij vreest voor zijn leven als hij terug wordt gestuurd naar Pakistan. Daarbij komt dat er geen feitelijke gedraging is waaruit blijkt dat eiser zich onttrekt aan het toezicht. Eiser verbleef in een asielzoekerscentrum en heeft zich altijd aan zijn meldplicht gehouden. Ook zijn de medische voorzieningen in het detentiecentrum in de praktijk niet hetzelfde als de medische voorzieningen in de vrije maatschappij. Als je überhaupt al hulp krijgt in het detentiecentrum wordt je teruggestuurd met een paracetamol. Er is daarom geen feitelijke toegankelijkheid tot de medische voorzieningen in het detentiecentrum.
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten aanzien van eiser terecht niet heeft volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Verweerder heeft aan eiser mogen tegenwerpen dat de met eiser gevoerde vertrekgesprekken en de aan hem opgelegde meldplicht tot op heden niet hebben geleid tot diens zelfstandige terugkeer of tot het nemen van initiatieven daartoe. Verder is ook terecht overwogen dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd niet kunnen leiden tot een lichter middel, onder meer omdat zijn situatie al meerdere malen individueel is beoordeeld en dit tot op heden niet heeft geleid tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Dat de medische zorg in het detentiecentrum in Rotterdam niet gelijkwaardig zou zijn aan die in de vrije maatschappij omdat medische zorg in het detentiecentrum feitelijk niet beschikbaar is, heeft eiser onvoldoende onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 augustus 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.