Overwegingen
1. Eiser stelt van Surinaamse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1984.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gesteld termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel onvoldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3a, 3b en 3d en alle lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd heeft betwist. Ten aanzien van de zware grond 3b voert eiser aan dat hij niet wist dat hij bij de korpschef een melding moest doen van zijn verblijf in Nederland.
4. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser is naar Nederland gekomen met een toeristenvisum en is niet binnen de termijn die daarvoor stond teruggekeerd naar Suriname. Op het moment dat eiser niet terugkeerde, had hij melding moeten maken van zijn onrechtmatig verblijf in Nederland. Dat heeft eiser niet gedaan. Daarom kan deze zware grond aan het terugkeerbesluit ten grondslag worden gelegd.
5. De zware grond onder 3b en de onbetwiste zware grond onder 3c zijn al voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom al dragen. Om die reden behoeft hetgeen eiser heeft aangevoerd met betrekking tot de overige gronden van bewaring geen bespreking. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de inbewaringstelling. De maatregel van bewaring is een ultimum remedium. Alleen omdat eiser niet op tijd is vertrokken wordt een lichter middel niet meer als optie gezien. In het verleden is eiser meerdere malen op een toeristenvisum naar Nederland gekomen en hij is altijd tijdig teruggekeerd naar Suriname. Eiser heeft aangegeven dat hij zal meewerken aan zijn terugkeer. Dit blijkt ook uit het gehoor voor inbewaringstelling van 22 juli 2022. De belangenafweging die moet worden gemaakt door verweerder had in het voordeel van eiser moeten uitvallen.
7. De rechtbank oordeelt als volgt. De maatregel van bewaring is een uiterst middel en was in deze zaak niet noodzakelijk. In het gehoor voor inbewaringstelling van 22 juli 2022 is tegen eiser is gezegd dat een lichter middel zou worden opgelegd als hij zijn paspoort en een vliegticket naar Suriname kon overleggen. Ter zitting is gebleken dat eisers paspoort in het DTC Rotterdam is. Zijn paspoort is dus beschikbaar. Eiser heeft weliswaar geen vliegticket geboekt maar verweerder heeft hierover ter zitting gezegd dat het sneller gaat als eiser via de Dienst Terugkeer & Vertrek zal vertrekken, dan wanneer hij zelf eerst het geld voor een ticket bij elkaar moet sprokkelen. De rechtbank oordeelt dat verweerder daarom niet aan eiser kan tegenwerpen dat eiser zelf geen vliegticket heeft geregeld. Daarbij
komt dat eiser bij zijn moeder kan verblijven op een bij verweerder bekend adres. Ook is onweersproken gesteld dat eiser minimaal twaalf keer eerder op een toeristenvisum naar Nederland is gekomen en ook elke keer binnen de termijn is teruggekeerd naar Suriname. Dit maakt eisers verklaring ter zitting, dat hij volledig zal meewerken aan zijn terugkeer naar Suriname, aannemelijk. Onder deze omstandigheden, in hun onderlinge verband en samenhang bezien, had verweerder moeten volstaan met het opleggen van een meldplicht.
8. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is van meet af aan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 1 augustus 2022.
9. In het terugkeerbesluit heeft verweerder vastgesteld dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De gronden die aan het terugkeerbesluit ten grondslag zijn gelegd, zijn hetzelfde als de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd. De rechtbank volstaat daarom met te verwijzen naar hetgeen eerder is overwogen ten aanzien van het beroep tegen de maatregel van bewaring. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
10. Het beroep tegen het terugkeerbesluit is daarom ongegrond.
11. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond.
12. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 11 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de ) vrijheidsontnemende maatregel van 3 x € 130,- (verblijf politiecel) en 8 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.190,-
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1).