ECLI:NL:RBDHA:2022:14714

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2022
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
NL22.14225
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en inspanningsverplichting in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Roemeense nationaliteit. De eiser was na zijn strafrechtelijke detentie in vreemdelingenbewaring gesteld op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onvoldoende had voldaan aan de inspanningsverplichting om hem tijdig uit te zetten naar Roemenië. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris vanaf 8 juli 2022, toen het identiteitsbewijs van eiser was ingenomen, voorbereidingshandelingen had moeten treffen voor de uitzetting. De rechtbank concludeerde dat er een gebrek in het voortraject was, wat leidde tot de onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en kende eiser een schadevergoeding toe van € 900,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, evenals een proceskostenvergoeding van € 1.518,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging en de verplichting van de overheid om tijdig actie te ondernemen in vreemdelingenzaken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.14225
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F.C. Stoop), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Roemeense nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1982.
Inspanningsverplichting
2. Eiser voert aan dat hij aansluitend op zijn strafrechtelijke detentie in vreemdelingenbewaring is gesteld. In dat geval moet sprake zijn van meer dan een gebruikelijke voortvarendheid. Op 8 juli 2022 is aangekondigd dat eiser na zijn strafrechtelijke detentie zal worden opgehouden en overgedragen in verband met een eventuele vreemdelingenbewaring. Op diezelfde datum is ook het identiteitsbewijs van eiser ingenomen. Op 8 juli 2022 was dus al duidelijk dat hij in bewaring zou worden gesteld en was zijn identiteitsdocument beschikbaar voor verweerder. Eiser vindt daarom dat er eerder vertrekhandelingen hadden kunnen plaatsvinden, waardoor ervoor gezorgd kon worden dat eiser meer aansluitend op zijn strafrechtelijke detentie uitgezet kon worden naar Roemenië.
De maatregel van bewaring is een ultimum remedium, die zo kort mogelijk moet worden gehouden.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit deze beroepsgrond blijkt dat het gaat over de inspanningsverplichting die verweerder heeft tijdens de strafrechtelijke detentie voorafgaande aan de maatregel van bewaring. Op 8 juli 2022 was al bekend dat eiser in bewaring zou worden gesteld en was zijn identiteitsbewijs ook al beschikbaar. Ter zitting heeft verweerder gezegd dat op 14 juli 2022 nog niet bekend was wanneer de strafrechtelijke detentie van eiser zou eindigen. Dat doet echter niet af aan de omstandigheid dat verweerder vanaf 8 juli 2022 al voorbereidingshandelingen voor eisers uitzetting had kunnen en moeten treffen, juist om de periode die eiser in vreemdelingenbewaring zou moeten zitten zo kort mogelijk te houden. Verweerder heeft daarom onvoldoende voldaan aan zijn inspanningsverplichting tijdens de strafrechtelijke detentie van eiser. Dit betekent dat er sprake is van een gebrek in het voortraject.
4. Een gebrek in het voortraject leidt echter niet automatisch tot de conclusie dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. De onrechtmatigheid in het voortraject maakt de daaropvolgende inbewaringstelling alleen onrechtmatig als de met de inbewaringstelling gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Verweerder heeft ter zitting weliswaar gesteld dat de belangenafweging in zijn voordeel moet uitpakken, maar hij heeft dit verder niet onderbouwd. Gelet op de aard van het geconstateerde gebrek en het feit dat niet is gesteld of gebleken dat sprake is van zwaarwegende belangen aan de zijde van verweerder, slaagt de beroepsgrond.
5. Omdat bovenstaande grond slaagt, bespreekt de rechtbank de overige beroepsgronden niet.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
7. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 9 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 0 x € 130,- (verblijf politiecel) en 9 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 900,-.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 900,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 augustus 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.