In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Roemeense nationaliteit. De eiser was na zijn strafrechtelijke detentie in vreemdelingenbewaring gesteld op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onvoldoende had voldaan aan de inspanningsverplichting om hem tijdig uit te zetten naar Roemenië. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris vanaf 8 juli 2022, toen het identiteitsbewijs van eiser was ingenomen, voorbereidingshandelingen had moeten treffen voor de uitzetting. De rechtbank concludeerde dat er een gebrek in het voortraject was, wat leidde tot de onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en kende eiser een schadevergoeding toe van € 900,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, evenals een proceskostenvergoeding van € 1.518,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging en de verplichting van de overheid om tijdig actie te ondernemen in vreemdelingenzaken.