ECLI:NL:RBDHA:2022:14703
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning regulier op basis van verbroken gezinsband
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van een verblijfsvergunning regulier voor eiseres, die de Surinaamse nationaliteit heeft. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 22 juli 2021 besloten de aan eiseres verleende verblijfsvergunning in te trekken, omdat de gezinsband met haar partner, referent [A], op 21 februari 2021 zou zijn verbroken. Dit besluit werd door eiseres bestreden, maar de rechtbank oordeelde dat de intrekking terecht was, omdat eiseres niet meer op hetzelfde adres als referent stond ingeschreven en er geen bewijs was van een voortgezet samenleven.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen beoordeling heeft gemaakt van haar persoonlijke omstandigheden, zoals het feit dat zij als minderjarige achterblijft. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres meerderjarig is en dat zij geen individuele omstandigheden heeft aangevoerd die de intrekking van de verblijfsvergunning zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagde.
Daarnaast voerde eiseres aan dat verweerder ten onrechte had afgezien van het horen in bezwaar. De rechtbank oordeelde dat dit niet onterecht was, aangezien de bezwaren van eiseres duidelijk niet tot een andere beslissing konden leiden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 8 september 2022.