ECLI:NL:RBDHA:2022:14700

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
NL22.19318
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Gambiaanse eiser en de beoordeling van de relevante elementen door de rechtbank

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 september 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Gambiaanse eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De eiser, geboren in 1999, heeft verklaard dat hij door zijn stiefvader gedwongen werd om te werken in een steengroeve en dat hij vreesde voor zijn leven bij terugkeer naar Gambia. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de gedwongen arbeid van de eiser niet als relevant element werd aangemerkt in de asielprocedure. De rechtbank stelde vast dat de problemen met de stiefvader en de gedwongen arbeid wel degelijk relevant zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank gaf aan dat de Staatssecretaris een nieuw voornemen moest uitbrengen, waarbij de eiser de gelegenheid moest krijgen om zijn zienswijze in te dienen. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eiser toegewezen, vastgesteld op € 1.518,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 september 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.19318
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. U.H. Hansma, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Asielrelaas van eiser
1. Eiser heeft de Gambiaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1999. Hij heeft asiel gevraagd om de volgende redenen. Eiser heeft verklaard dat zijn biologische vader is overleden en dat de broer van zijn vader vervolgens is hertrouwd met zijn moeder. Eiser is opgegroeid met zijn moeder, zijn broers en zus, zijn stiefvader en diens kinderen. Eiser moest van zijn stiefvader stoppen met school, kreeg onvoldoende te eten en moest vanaf twaalf- of dertienjarige leeftijd gedwongen werken in een steengroeve. Eiser werd door zijn stiefvader geslagen en gebruikt als slaaf. In juni 2015 heeft eiser Gambia verlaten. Bij terugkeer naar Gambia vreest eiser voor zijn stiefvader. Hij vreest dat hij opnieuw gedwongen arbeid in de steengroeve zal moeten verrichten en dat hij door zijn stiefvader zal worden vermoord. De Gambiaanse autoriteiten kunnen eiser hiertegen niet beschermen omdat de stiefvader van eiser een hoge positie heeft in het leger.
Bestreden besluit
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder één relevant element, namelijk de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser. Verweerder acht dit element geloofwaardig, maar stelt zich op het standpunt dat dit element niet kan leiden tot een asielvergunning. Verweerder merkt de problemen met de stiefvader en het gedwongen werken in een steengroeve niet aan als relevant element. Gedwongen kinderarbeid raakt volgens verweerder namelijk alleen aan artikel 4 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en niet aan artikel 3 van het EVRM. Verweerder stelt dat dit asielrelaas van eiser nog niet onderhevig is geweest aan een geloofwaardigheidstoets, maar dat ten overvloede de verklaringen van eiser alsnog verder worden getoetst en effectief geloofwaardig worden geacht. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat er geen reëel risico bestaat dat eiser bij terugkeer naar Gambia opnieuw blootgesteld zal worden aan gedwongen arbeid door zijn stiefvader dan wel dat hij door hem zal worden vermoord.
Beroepsgronden en het oordeel van de rechtbank daarover
Zienswijze
3. Eiser verwijst naar de zienswijze en verzoekt de rechtbank om deze in beroep als herhaald en ingelast te beschouwen.
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd gereageerd op de standpunten uit de zienswijze van eiser. Wanneer eiser deze standpunten in beroep herhaalt, moet hij specifiek aangeven waarom de motivering van verweerder in het besluit niet juist is op die punten. Aangezien eiser dit niet heeft gedaan, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat die motivering onvoldoende of onjuist is.
Vaststelling relevante elementen
5. Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte de gedwongen arbeid die hij van zijn stiefvader moest verrichten niet heeft aangemerkt als een relevant element, nu dit wel degelijk raakt aan artikel 3 van het EVRM.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich in het verweerschrift op het standpunt heeft gesteld dat de gedwongen arbeid in het bestreden besluit ten onrechte niet is aangemerkt als relevant element, nu dit weldegelijk (ook) raakt aan artikel 3 van het EVRM. De rechtbank oordeelt gelet op dit standpunt van verweerder dat de beroepsgrond van eiser slaagt.
Geloofwaardigheidsbeoordeling
7. Eiser voert verder, naar de rechtbank begrijpt, aan dat uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder de gedwongen arbeid geloofwaardig heeft geacht, maar zich niet heeft uitgelaten over de gestelde omstandigheden waaronder de arbeid is verricht. Dit betekent volgens eiser, naar de rechtbank begrijpt, dat ook die omstandigheden geloofwaardig moeten worden geacht. Hij verwijst hierbij naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken van 11 maart 20191.
1. Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:755.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich in het verweerschrift op het standpunt heeft gesteld dat de gedwongen arbeid in het bestreden besluit expliciet geloofwaardig is geacht. In zoverre bestaat er tussen partijen dus geen verschil van mening. De rechtbank geeft eiser gelijk in zijn stelling dat aangenomen moet worden dat verweerder niet alleen de gedwongen arbeid, maar ook de daarmee verband houdende omstandigheden geloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft zich immers niet ondubbelzinnig uitgelaten over de geloofwaardigheid van deze omstandigheden, waarbij de rechtbank met name relevant acht dat de stiefvader een hoge positie heeft in het leger en dat de broers en zus van eiser nog woonachtig zijn bij de stiefvader en nog steeds gedwongen arbeid verrichten.
Nieuw voornemen
9. Eiser voert aan dat verweerder naar aanleiding van de zienswijze geen besluit had mogen nemen. Verweerder heeft namelijk in het bestreden besluit alsnog een standpunt ingenomen over de aannemelijkheid van de vermoedens van eiser over wat hem te wachten staat bij terugkeer. Nu dit nog niet in het voornemen stond, had verweerder een nieuw voornemen moeten uitbrengen.
10. De rechtbank geeft eiser hierin gelijk. Verweerder heeft pas naar aanleiding van de zienswijze een standpunt ingenomen over de geloofwaardigheid van de problemen met de stiefvader en de gedwongen arbeid en heeft tevens een standpunt ingenomen over de aannemelijkheid van de vermoedens van eiser over wat hem staat te wachten bij terugkeer naar Gambia. Er was dus sprake van een situatie waarin verweerder feiten en omstandigheden die al uit het nader gehoor bekend waren geworden, naar aanleiding van de zienswijze anders heeft beoordeeld. Nu verweerder voornemens bleef om de aanvraag af te wijzen, heeft verweerder in strijd met artikel 3.119 van het Vb2 geen nieuw voornemen uitgebracht.
Aannemelijkheid van de vermoedens van eiser en bescherming
11. Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat niet aannemelijk is dat eiser bij terugkeer naar Gambia opnieuw door zijn stiefvader zal worden onderworpen aan gedwongen arbeid. Als eiser terug zou keren naar Gambia, zou hij namelijk nog steeds afhankelijk zijn van zijn stiefvader.
Eiser kan geen bescherming krijgen tegen zijn stiefvader, nu zijn stiefvader een hoge positie heeft binnen het leger. Ook de broers van eiser worden nog steeds uitgebuit door de stiefvader. Eiser wijst er ook op dat de politie al eens eerder niets heeft ondernomen, toen zijn moeder is mishandeld door zijn stiefvader.
12. De rechtbank oordeelt dat het standpunt van verweerder, dat eiser niet te vrezen heeft voor zijn stiefvader omdat hij geen enkele reden heeft om terug te keren naar zijn stiefvader onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De rechtbank vindt dat verweerder niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat eiser 7 jaar geleden uit Gambia is vertrokken en dat hij inmiddels een (jong)volwassen man is. Verder heeft verweerder in het verweerschrift niet ten onrechte aangevoerd dat uit algemene landeninformatie niet is gebleken dat het voor een (willekeurige) alleenstaande (jong)volwassen man niet mogelijk is om zich zelfstandig in Gambia te kunnen handhaven. Daar staat echter tegenover dat verweerder ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat hij geen bloedverwant is van zijn stiefvader, nu zijn stiefvader de broer is van eisers
2 Vreemdelingenbesluit 2000.
biologische vader. Verweerder heeft daarom, en ook omdat zijn broers en zus nog bij stiefvader wonen, ook ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij geen actieve
familieband heeft met zijn stiefvader. Nu het standpunt van verweerder, dat eiser geen reden heeft om bij terugkeer naar Gambia terug te keren naar zijn stiefvader mede daarop is gebaseerd, heeft verweerder dit standpunt onvoldoende is gemotiveerd. Daarmee is ook het standpunt van verweerder dat de hoge positie van zijn stiefvader in het kader van zijn vrees niet relevant is, niet houdbaar. Indien verweerder diens standpunt dat eiser niet heeft te vrezen voor zijn stiefvader omdat hij geen reden heeft om naar hem terug te keren wil handhaven, zal verweerder dit standpunt dus nader moeten motiveren. Verweerder dient daarbij ook in te gaan op de verklaring die eiser ter zitting heeft gegeven, dat Gambia een erg klein land is zodat hij geen behoorlijk vestigingsalternatief heeft binnen Gambia en stiefvader hem, mede gelet op zijn hoge rang, gemakkelijk zal weten te traceren.
13. De rechtbank oordeelt vervolgens dat het standpunt van verweerder, dat eiser bescherming kan krijgen tegen zijn stiefvader, onvoldoende is gemotiveerd. Verweerder heeft ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat het vreemd is dat eiser niet weet waarom zijn broers en zus nog bij hun stiefvader verblijven, nu eiser hierover tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat zijn broers en zus niet de kans hebben gekregen om te vertrekken en dat zij door stiefvader worden uitgebuit. Verweerder heeft verder in het bestreden besluit ten onrechte geen standpunt ingenomen over de verklaring van eiser dat de politie eenmaal eerder is ingeschakeld toen zijn moeder werd mishandeld, maar dat stiefvader toen met de politie heeft gesproken en de politie vervolgens is vertrokken zonder hulp te bieden. Verweerder heeft voorts onvoldoende in de beoordeling betrokken dat, blijkens het door verweerder in het verweerschrift aangehaalde rapport3, gedwongen arbeid door de Gambiaanse regering
niet effectiefwordt gehandhaafd. Indien verweerder diens standpunt dat eiser, voor zover hij heeft te vrezen voor zijn stiefvader, bescherming tegen hem kan krijgen, wil handhaven, zal verweerder dit standpunt nader moeten motiveren.
Conclusie en gevolgen van deze uitspraak
14. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Niet valt uit te sluiten dat verweerder eiser aanvullend zal moeten horen. Mede gelet op de huidige capaciteitsproblemen bij verweerder, ligt het in de rede dat hier enige tijd overheen zal kunnen gaan. Verweerder zal een nieuw voornemen moeten uitbrengen met inachtneming van deze uitspraak. Eiser zal de gelegenheid moeten krijgen om hierop een zienswijze in te dienen. Verweerder zal vervolgens een nieuw besluit moeten nemen. De rechtbank stelt voor het nieuw te nemen besluit een termijn van twaalf weken. Deze termijn is langer dan de gebruikelijke zes weken. De rechtbank overweegt dat een mogelijk nader onderzoek door verweerder zorgvuldig zal moeten plaatsvinden en dat dit tijd kost. Ook hierbij wijst de rechtbank op de capaciteitsproblemen bij verweerder.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per
3 Rapport US Department of State, Gambia: Country Reports on Human Rights Practices 2020.
punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 september 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.